sacramentsdagte, op te verbeuren, soo wie contrarie dede, ses stuyvers ter gulden behoef.

12. Wie lid van St. Joris wenscht te worden, hy en sal den coninck ende deekens bidden of hy in haer geselschap comen magh, 't welck die coninck ende deekens condigen sullen den gemeenen guldebroeders. Mochten eenige leden van het gild den nieuweling om zekere redenen niet wenschen aan te nemen, zoo zal hem dat worden bericht, tevens met de boodschap, dat hij een anderen of beteren tijd moet verbeiden of afwachten. Mocht evenwel het tegenhouden van het nieuwe lid door sommige gildebroeders niet gerechtvaardigd of zeer onredelijk zijn, dan hebben de koning en de dekens, na het inwinnen van den raad der andere gildegenooten, de bevoegdheid dat lid toch aan te nemen. Het aangenomen lid is verplicht te schenken een pond was aan St. Joris en 16 stuivers aan het juweel.

13. Iedere gildebroeder moet bezitten eenen goeden boog met zijn toebehooren, eene waarde hebbende van eenen Rijnschen gulden, varieerende van f 1.20 tot f 1.30. Wie zulk eenen boog niet had en daarvoor bekeurd werd, moest eene boete van twee schellingen betalen.

14. Wie bij het koningschieten den papegaai afschoot en dus koning werd, was gehouden des anderen daags aan de gemeene gildebroeders 3 gulden te geven. Maar daarvoor mocht hij met zijne koninginne op den scliietdag vrijen kost en vrij verteer hebben.

15. Wie zijnen medebroeder beloog of met andere onredelijke woorden te na kwam, zal telkens 6 stuivers verbeuren. En of hy in toornigen moede sijn mesch op synen medebroeder troeck of dat hy hem sloegh, zal eenen Arnoldusgulden verbeuren. Die geslagen is, is verplicht dit binnen drie dagen na het voorval te doen weten aan den koning en de dekens. Doet hij dit niet, dan zal de geslagene in dezelfde breuken vallen als de misdadiger. In alle gevallen zijn steeds de dekens met den koning bevoegd de klachten en misdaden te zoenen en de misdadigers te corri-