of zijne pees in stukken sneed, verbeurt hij G stuivers. E11 soo wie den doele of grave van den schultershove of anders iet, den gemeynen guldebroeders toebehoor ende, ontivee braeck of ter neder wierp met opsetten wille, die sal verbeuren tegen elcken guldenbroeder van den booge ses stuyvers, en daarbij schuldig zijn het met moedwil gebrokene binnen drie dagen te doen herstellen. Bij gebreke van dien zullen de dekens het op kosten van den onwillige doen repareeren.

4. Indien de gildebroeders ontboden worden, om buiten Waalwijk te gaan schieten naar juweelen, dan zullen door den koning en de dekens diegenen hunner worden uitgekozen, die als de bekwaamste schutters bekend staan. Wie het weigert, verbeurt eenen gulden. De kosten er aan verbonden zullen vallen op alle broeders in gelycJcen parceelen, alsoo verre als dat schietspel geconsenteert wordt by dat meestendeel van de guldebroeders. De gewonnen juweelen zullen ten eeuwigen dage het eigendom van het gild blijven.

5. Mochten de leden van eenig gild buiten Waalwijk te Waalwijk komen schieten en hebben de koning en de dekens van St. Joris dat aan de Waalwijksche gildebroeders doen weten, zoo zullen deze verplicht zijn, dat schieten bij te wonen. Wie thuis blijft, moet niettemin zijn deel in de gezamelijk gemaakte verteringskosten betalen.

6. Wie van de boogschutters op oneerlijke wijze het geld van eenen medebroeder afhandig maakte — in het origineele staat sijn geit ontdroege — zal verplicht zijn ten naesten schietdage eene boete te betalen van 6 stuivers aan de gemeene kas en den beroofden gildegenoot schadeloos te stellen.

7. Indien een der gildebroeders in het huwelijk trad en alsdan zijne medebroeders schutsgewyse op zijne bruiloft noodde, dan zullen deze schuldig zijn daar te komen, elk met zijne vrouw of zijn lief, en aan het bruiloftsmaal deel te nemen, mits gevende ieder minstens eenen braspenninck (= 6:/4 cent).