HET ST. JORISGILD TE WAALWIJK 1548-1878

DOOP.

J. VAN DER HAMMEN NICZ.

II

„Het ontstaan der Gilden, verliest zich in den nacht dei eeuwen. In liet algemeen kan men veilig beweren, dat het gildewezen in zijn eenvoudigsten vorm reeds in kiem aanwezig was bij onze oudste voorouders. Diep in den nacht der Germaansche oudheid ligt de oorsprong der gilden verborgen. Toen onze voorouders nog heidenen waren en

I)e plek ivaar onze wieg op stond,

Waar eens ons graf op staat,

nog een ruig begroeide wildernis was, waar beren en rendieren, evers en elanden dartel omsprongen door 't moerassige woud; toen nog in 't heilig bosch de offers ïookten van \\odan en Donar en de schoone Fryda en de geheimzinnige Herda, toen hadden die heidensche voorouders ïeeds hunne gilden. Maar dat waren geen ambachtsgilden, die vooral in de Middeleeuwen zoo hoog in aanzien zouden komen : die Germanen kenden nog geen ambachten. Dat waren godsdienstige gilden, getuigende van den vromen godsdienstzin, die van de vroegste tijden af den Gerrnaanschen stammen eigen was, al zien wij, hoogverlichte twintigste-eeuwers, dan ook misschien uit de hoogte op hen neer, omdat ze maar blinde heidenen waren. Het gilde of gehilde was een verbond van vrije mannen tot onderlinge hulp en trouw, tot gezamenlijke offeranden en gemeenschappelijke offermaaltijden, en de leden van t gilde waren gildegenooten. \\ ant oorspronkelijk lag in het woord gild, of gelijk men in Vlaanderen, Brabant en Gelderland later zei : guld, de dubbele beteekenis van verbond en offer opgesloten. Ziedaar het gilde in zijn oudste gestalte of zijn oudsten vorm !

xu