Blz. 285 jg. 1926 regel 19 v. b. staat: vida, lees : vide. Blz. 286 jaarg. 1926 bevat een en ander over Jan Adriaensz. van Oordt en zijne tweede vrouw Ida Buys, die als zijne weduwe met kinderen achterbleef in blijkbaar zoo ongunstige financieele omstandigheden, dat het haar onderstaand smeekschrift aan de Regeering deed richten. De inhoud stelt ook de ellende van dien tijd in in het daglicht.

Edele Wij se, hoochgeleerde seer voirsienighe discrete Heeren Mijn Heeren van den Raede Provinciael van Hollandt Edele Wij se hoochgeleerde seer voirsienighe discrete Heeren! Alsoe Ydtken weduwe wilen J an van Noor t wonende tot Heusden ons alhier seer claechlicken verthoont heeft de groote schade dide lasten die zij geduyrende dese oorloghe heeft moeten supporteren, waer deur zy (oick belast zijnde met vele kinderen) genouch vuyten gronde bedorven is ende dat zij boiven dien als beschalichde borghe van eenen Pauwels Swijckers coop man tot Antiverpen heeft moeten onlancx betaelen de somme van IICXX carolus guldens van X l grooten tstuck ende denselven noch schuldich blijven gelijcke IICXX car. ghulden daerajf desen lillen Mey de termijn van betaelinge soude verschenen sijn, soe Uwe Ed. tzelve bij de Requeste ende geannexeerde attestatie breder sal moghen blijclcen. Hebben wij nyet connen laeten deselve haer Requeste als Uive Ed. met desen over te seynden; ende gesamentelicken wel hertelicken te versouclcen ten eynde Uwe Ed. in consideratie van haere groote schade geduyrende d'oïrloge geleden (die alsnoch oick nyet cesseren) mitsgaders dat aen den principael daer voren zij borghe is gebleven nyet te verhaelen is, zulcx dat sy daervan gheen versedt ofte redressement te verwachten heeft, believe sulcx te voirsien op des suppliants versochte atterminae totte betaelinge van de voorsc. IICXX pnd. boven de gratie ende termijn die deselve bij Uwe Ed daertoe aireede soude mogen genoten hebben dat de grondelicke ende vuyterste bederf miserie ende calamiteyt van haer ende haer kinderlcens eenichsins daerbij verhoedt soude mogen worden. Biddende hiermede den Heere almachtich.