uit BOEK EN BLAD

Bibliografisch Bijvoegsel van Taxandria 2e Bundel

Samensteller: Ir. A. J. L. JUTEN, Noordsingel 1, Bergen op Zoom No. 21. Behoort bij Taxandria 1934 afl. 1.

Noordbrabantsche Sagenboek door J. R. W. Sinnighe (E. Y. Scheveningen). De groote belangstelling die er bestaat voor de studie der Folklore, voert de vakkundigen in ons land de laatste jaren tot uitgeven van verzamelwerken. Dat is noodig, omdat alleen op die wijze de stof bij elkaar verkregen wordt, waarvan de Folklore-wetenschap gebruik moet maken om paralellen en iso-lijnen te trekken over plaatsen en door streken, waaruit vaak — al is het nog schoorvoetend — gegevens van meer algemeen verspreide volksagen op wetenschappelijke wijze zijn te verkrijgen. Daarom zijn die uitgaven ook van zooveel nut en het is verblijdend, dat deze door voldoende afname rendabel zijn.

De heer Sinnighe is in zijn sagenboek niet verder gegaan dan het verzamelen der gegevens; het byeengroeoeeren in soorten. Hij onderscheidt goed de legende van de sage. Legenden zeker, sagen meestal hebben een oorspronkelijk geschiedkundige of geologische feit of gebeuren tot grondslag .. de volks-fantasie heeft de kern omweven met een verdichtsel dat ook al om zijn vorm vaak interessant is.

De schrijver vertelt eenvoudig en onopgesmukt daarmee komt de kern des te beter uit. Het groot aantal bronnen dat hij aanhaalt is voor iedere sage zelf interessant... vaak zou het aantal bronnen nog veel grooter kunnen zijn .... maar daarvan is de schrijver ook wel overtuigd.... evengoed als hij strakjes na deze uitgave weer wel nieuwe gegevens zal verkrijgen.

Om een voorbeeld te geven in welken zin men reeds algemeene lijnen zou kunnen trekken ... het westen onzer provincie kent zoo goed als geen sagen en het is ook tamelijk leeg aan legenden. Wij wisten dit reeds.... alleen zal strakjes misschien de gelegenheid zijn dit te verklaren.

Nog een algemeene conslusie zal er te trekken zijn over de verspreiding, en de soort der Maria-legenden ... daarbij een vraag: is alles bij elkaar gebracht over de verspreiding der St. Willibrord- en de St. Geertrui-legenden ? Yan deze laatste weet schrijver blijkbaar weinig.

Heemschut in Brabant. Het orgaan „Heemschut" November 1933 schrijft: „In Brabant heeft de schoonheidszorg de aandacht. Dat is wel noodig. In het vorig nummer gaf de heer Jhr. M. C. M. O. van Nispen tot Sevenaer zijn meening over de ontsiering van Brabant. Dat deed nogal wat stof opwaaien. Een gemeentebestuur werd zelfs boos omdat men daar dacht dat op deze gemeente gedoeld werd. Wien de schoen past... En te 'sGravenhage op de Monumentendag-vergadering zwaaide ook iets. Dat gaat heel goed zoo. In 't Brabantsche land weert men zich ondertusschen duchtig. Een keurig boekje werd ons gezonden, een „Rapport beteffende het onderzoek naar de mogelijkheid om voor plattelandsgemeenten in de Provincie Noord-Brabant te komen tot een doeltreffende gemeenschappelijke regeling van het toezicht, bedoeld in art: 13 der Woningwet, tevens advies-instantie inzake toepassing der welstandsbepaling". Dat is een heele mond vol voor den titel van een boekje. „Samenvoeging bouw- en woningtoezicht met schoonheidsleiding" zou men ook kunnen zeggen in den zin Kriegsschutzgrabenübermeisterungsfernschnellkraft-panzerwagen en Tank. Doch 't boekje is een getuigenis van hen die begrijpen, dat er iets gebeuren moet. We knippen slechts een zinsnede uit het voorbericht: „Het is uiterst bedroe-