de Heer van den Lande of diens rechtsverkrijger in Gelderland had een integraal tiendrecht en dat alzoo b.v. voor bloktienden, die van de geestelijkheid afkomstig waren, de intentio fundata niet gold, zoodat ten opzichte van ieder binnen de grenzen van zoodanige kerkelijke tiend gelegen stuk land in het bijzonder de tiendplichtigheid moet worden gestaafd, tenzij mocht worden bewezen, dat de bloktiend, ofschoon in het bezit van geestelijken geweest en van dezen verkregen, oorspronnkelijk door den Landsheer was uitgegeven (cf. o.a Hof van Arnhem 12 Nov. 1879, W. v. h. R. no. 4489).

Deze leer van het Arnhemsche Hof geldt echter niet voor Noord-Brabant.

Daar heeft toch steeds de leer gegolden, dat niet alleen de landsheerlijke maar ook de geestelijke bloktienden de praesumtie van een integraal tiendrecht voor zich hadden, voor de geestelijke, omdat in Brabant ten aanzien van het geestelijk tiendrecht het canoniek recht gold, dat bepaalde, dat alle gronden, gelegen binnen een tiendblok der kerk, aan haar tiendplichtig waren, zoolang niet de tiendvrijdom daarvan bewezen werd; men zie hierover o.a. Ganderheyden „Pleitrede over het wettig voortdurend bestaan van het domaniaal tiendregt" p. 20 en 21 en mr. Sj. Gratama in „Rechtsgel. Magazijn" 1900, p. 234.

Het door Schrassert t.a.p. beweerd algemeen landsheerlijk tiendrechtJ), hetzij omdat de Hertogen van Brabant het zouden hebben gehad, hetzij omdat de geestelijkheid het zoude hebben bezeten en de StatenGeneraal het van haar zouden hebben afgenomen, neem ik voor Noordbrabant ook niet aan, want ik ben met mr. J. Kosters Eet oxide tiendrecht p. 159 van oordeel, dat de leer van het algemeen landsheerlijk tiendrecht, als in strijd met de feiten, tegelijk met- de daaruit voort-

') Dat is te zeggen : een recht, volgens hetwelk de vorst binnen zy'n gebied een tiendrecht op alle landerijen zoude gehad hebben,