die een tiendrecht had; hij gaf ze dan ook alleen maar uit voor de smalle en krijtende tienden *).
Smalle en krijtende tienden werden in den laatsten tijd in Brabant niet veel meer geheven, zoodat de edicten van Keizer Karei V slechts in weinige gevallen zullen behoeven te worden toegepast.
De hiervoren genoemde soorten van tienden werden in Brabant geheven of wel over blokken of klampen (van daar de naam van blok- of klamptienden) öf wel alleen van een bepaald perceel.
Van groot belang voor de voormalige tiendheffers is het, dat van hunne tiend kunne worden uitgemaakt, dat die was een blok- of klamptiend, daar dan toch ten hunnen behoeve zal bestaan: de intenüo fundata quoad omnes agros, ut scilicet praesumantur decimales donec probetur exemptio, dat wil zeggen, dat wanneer zij bewijzen een blok- of klamptiend te hebben gehad, zij alsdan tegelijkertijd bewijzen dat elk perceel, dat binnen dien blok of klamp gelegen is, was tiendplichtig, en het daarentegen aan hem, die daarvan is eigenaar, is om te bewijzen, dat het vrij was van tiend.
Wat het woord blok- of klamptiend beteekent, zal ook wel niet noodig zijn aan te toonen, daar toch na het zooeven medegedeelde wel een ieder zal begrijpen, dat het beteekent een integraal tiendrecht, dat kleeft op een complex van bij elkander gelegen perceelen.
Moeilijker is het echter te zeggen, welke tienden blok- of klamptienden waren, m. a. w. voor welke bloktienden het vermoeden bestond, dat alle binnen het blok gelegen gronden geacht moesten worden tiendplichtig te zijn totdat de eigenaren daarvan den vrijdom van tiend zullen hebben bewezen.
Het Hof te Arnhem heeft constant beslist, dat alleen
') De edicten vindt men o. a. afgedrukt in Mr. J. A. Offers „Rechtspraak omtrent de tienden" en in van der Schelling's „Hollands tiendregt" II, p. 41 en 81; het edict van 1529 werd door Keizer Karei V niet voor Brabant gegeven.