want na de uitvinding en de toepassing van de ventielen is men de schuifbazuin (het natuurinstrument) blijven vervaardigen en nog steeds worden in Duitschland alleen die instrumenten in 't orkest getolereerd.

M lar de ventielen werden uitgevonden (eigenaardig! onafhankelijk van elkander, door den hoornist Stölzel en den „Berghoboist" Blühmel) kort na 1817; ook hier dus het bewijs dat de afgebeelde hoorn van voor dien tijd dateeren moet. Omtrent den klephoorn (No. 10) is nadere argumenteering overbodig. Het is een omstreeks het eind van de 18e eeuw uitgevonden instrument, dat slechts kort gebruikt is, en spoedig door de ventiel-instrumenten verdrongen werd. Dit kon ook moeielijk anders: de toepassing van kleppen op een instrument met trompetkarakter, dat bovendien gewoonlijk met een ivoren mondstuk geblazen werd ), moest leiden tot een product van tweeslachtig karakter.

Tot slot nog t een en ander over de afbeeldingen der strijkinstrumenten. Alweer vergelijke men den drinkebroer met den fat, en men zal zien, dat hunne violen in vorm en uiterlijk verschillen. Heeft de eerste (No. 8) een instrument, dat geheel gelijk is aan die, welke wij tegenwoordig bespelen (trouwens, die vorm was reeds in den aanvang der 18e eeuw definitief vastgesteld doorj de groote italiaansche vioolmakers), de ander (No. 7 bespeelt er een, dat nog meer het oude, zestiend' eeuwsche

>) Mendel-Reissman: Musikalisches Conversations Leicon. VI — Berlin: Rob. Oppenheim 1881.

„Viola -karakter vertoont. Het zou de moeite waard zijn te onderzoeken of wellicht juist de dansmeesters, langer dan andere spelers, die ouderwetsche instrumenten hebben gehandhaafd. )

De afbeelding van dit instrument vertoont eene onnauwkeurigheid; het is bespannen met vier snaren, maar heeft slechts drie schroeven; dit, en de veel te groote beker van den hoorn (No. 3) zijn de eenige fouten die men zou kunnen aanwijzen. De twee gitaarspelers (Nos. 12 en 13) geven tot bizondere opmerkingen geene aanleiding.

Rest nog de Contra-bas (No. 9.); het instrument is met slechts drie snaren bespannen; zóó kennen wij het niet meer. In de 18e eeuw waren drie verschillende modellen in gebruik, respectievelijk voorzien van drie, vier en vijf snaren. De eerste soort is voorgoed verdwenen; de derde, tijdelijk in onbruik geraakt, komt steeds meer tot eere, omdat de 5de (laagste) snaar den omvang van 't instrument naar de laagte toe — met een terts vergroot, een niet genoeg te schatten voordeel.

Ik ben aan 't eind van mijne beschouwing gekomen; moge zij de overtuiging geschonken hebben, dat de mooie prenten niet alleen artistieke waarde hebben, maar ook op muzikaal-geschiedkundig gebied van beteekenis zijn.

I) De dansmeesters gebruikten ook violen, zoo smal van bouw. dat zij in den achterzak van den rok konden worden meegedragen. Goede afbeeldingen in Perlen aus der Insirumenlcn-Sammlung von Paul de With, Leipzig,