9.

10.

tijd waarin de platen gedrukt zijn, kunnen afleiden; ons musici is dat eveneens mogelijk uit het beschouwen der instrumenten.

Bekijken wij nog eens nauwkeurig den fluitist en zijn speeltuig, dan kunnen wij uit den stand van zijn vingers opmaken, dat hij met elke hand vier gaten beheerscht, twee maal drie aan de bovenzijde van de fluit, die met de drie middelste vingers worden bedekt; twee maal één gat aan den onderkant voor de beide duimen; de pinken zijn vrij om de kleppen neer te drukken. Die kleppen zijn slechts gering in aantal; en wanneer wij nu weten dat de fluit reeds in de middeneeuwen van één klep voorzien was (de zoog. „dis "-klep); dat de groote fluitvirtuoos Quantz, op aandringen van zijn leerling koning Frederik II van Pruisen, verbeteringen aanbracht waaronder ook een tweede klep, dan kan men veilig aannemen, dat wij hier te doen hebben met een instrument uit de eerste helft der

18e eeuw. Een Engelsch virtuoos I. Taut zou, aanknoopend aan de vinding van Quantz, een 6-tal kleppen meer hebben aangebracht. Laatstgenoemde was werkzaam tusschen 1720—73; eene zoo groote verbetering als de uitvinding van Taut moet zijn geweest, wordt spoedig algemeen; Quantz moet die uitvinding gekend hebben. Dat alles versterkt de boven uitgesproken meening; de zware bouw van het instrument en de gele kleur zijn dan nog bijkomende bewijzen.

Die kleur toont dat het instrument van palmhout vervaardigd is; dat materiaal — nu geheel door andere houtsoorten, voornamelijk door palissander verdrongen -— werd in de 18e eeuw

bij voorkeur voor blaasinstrumenten gebruikt; ook de Clarinet (No. 5) is blijkbaar ervan vervaardigd. Het geringe aantal kleppen bewijst, dat wij hier staan tegenover een nog primitief exemplaar van het in 1696 door Denner te Nürnberg uitgevonden instrument, en wij mogen gerust aannemen dat het niet na 1770 vervaardigd kan zijn.

De Fagot (No. 6) is van donker, dus ander hout vervaardigd, en blijkbaar een exemplaar waarin reeds het resultaat van vele verbeteringen is neergelegd. Vergelijkt met dit slanke instrument met het monster dat zijn voorvader was, het door den kanonikus Afranio te Ferrara vervaardigde toestel „Phagotum" ') waar de lucht met een blaasbalg ingebracht werd, dan gevoelt men bewondering voor 't bereikte resultaat. In eene 1788 te Parijs verschenen „Methode de Basson" (de fransche benaming van het instrument) wordt het beschreven als voorzien van 8 open

toongaten en 7 kleppen. Dat komt overeen met onze afbeelding! Men ziet aan acht vingers (de linker duim en de rechter pink blijven vrij om de kleppen te bewerken) dat ze evenzoovele gaten bedekken, en zoo zal ook hier de determineering: tweede helft der 18e eeuw, vrijwel kloppen.

De koperen instrumenten, bazuinen en hoorn, zijn nog onvervalschte, zoogenaamde natuurinstrumenten, dat wil zeggen: ze zijn nog niet voorzien van ventielen, en kunnen dus alleen de natuurtonen geven. Bij de bazuinen is dit geen criterium voor hun ouderdom,

*) Afbeelding en beschrijving bij v. Waseliewski; Geschichte der Instrumental- musik im XVI Iahrhundert— Berlin, I. Guttentag 1878.