Mauritshuis.

J. Vermeer. Gezicht op Delft.

Begin eens met eerlijk te zijn en laat 't aan de Goden over hoe wijd uw geest zich zal ontplooien. Dit blijft voor immer de moraal van 't leven !

Slechts enkelen — een Rembrandt, een Ruysdael en hun voorganger Hercules Seghers — waren géén provincialen meer. Zij zijn het, die burgerlijk Holland voor goed „geadeld" hebben. Door hen behoort Holland tot de „Groote Mogendheden" van cultureel Europa. En daarom hebben wij allen het bewustzijn, dat een Rembrandt, een Ruysdael, toren-hoog, onbegrijpelijk hoog, uitrijzen boven de stad der talenten aan hun voet. Het geheel onzer oude kunst vormt, zeker, een onmisbaar bestanddeel van de Europeesche cultuur-geschiedenis. De groep onzer 17e eeuwsche schilders had een eigen en bizondere boodschap te verkondigen: en ze heeft haar met bewonderenswaardige volledigheid verkondigd. Maar, indien een Rembrandt of Ruysdael niet boven die massa uitstegen, dan zou het monument onzer oude kunst.... monumentaliteit hebben gemist. Dan hadden wij te zwijgen, indien de wereld ons verweet, dat onze oude schilderkunst slechts in 't kleine groot was geweest.

En toch, desniettegenstaande, hebben wij ten opzichte van Vermeer het besef, dat hij alle eigenschappen bezat, om een kunst te scheppen, welke, evenals die van Rembrandt, tot de hoog-gebergten der geestelijke wereld zou

hebben behoord, indien tijd en omgeving een volledige ontplooiing van zijn persoonlijkheid hadden mogelijk gemaakt. Maar die tijd en die omgeving konden zich slechts in een donker-hartstochtelijken droomer, als Rembrandt was, ten volle openbaren en overwinnen. Denk ik mij den subliemen Vermeer in den tijd en in de omgeving van Mantegna of Raphaël, ik zie niet in, dat hij minder dan deze ware geweest. Veeleer zie ik, dat hij in wezen en werkelijkheid hun gelijke was: een schepper van representatieve en monumentale verbeeldingen, een mensch die de „stemming", het individualistisch gemoedsleven, het zinnelijke hartstochts-leven gesublimeerd heeft, die de onrust en de zelfliefde te boven kwam: een klassicus; neen beter: een schouwend ziener en waarlijk een dieper peinzende, een inniger beminnende geest, dan de groote Romaansche formalisten zijn geweest.

IJdel schijnt de vraag wat een kunstenaar ware geworden in een anderen tijd. En ijdel is deze vraag, wanneer hij die mogelijkheden, in wezen, gerealiseerd hééft! Wij zouden zoo niet de figuur van Vermeer overdroomen, indien zijn kunst ons deze droomen niet suggereerde.

Vermeer was een harmonisch en verklaard geluksmensch, een wijze, al is hij 't dan niet zóó geweest dat heel de wereld gedwongen wordt zijn intrensieke grootheid te erkennen, al moet men dan misschien zelf een