OMMEGANG DOOR ONZE MUSEA

DOOR

JUST HAVELAAR.

Al wat de analytische of de picturale realisten en wat de maniëristen in wezen bestreefden, dat is saamgevat door den Delftschen Vermeer. De subjectieve lyriek en de objectieve waarneming werden onverbrekelijk één in zijn stralend contemplatieve kunst.

Men kon Vermeer de vervollediging noemen van Saenredam. In den laatste was de waarneming verdiept tot aanschouwing. Maar zijn geluk en zijn wijsheid bleven een kloosterachtige. Saenredam's geestes-sfeer was uiterst zuiver, doch zonder ruimte, zonder ademing. Wel is het schoon zichzelf te zijn in de afgeslotenheid; maar grooter noem ik hem, die even geestelijk geconcentreerd kan leven in de bloeiende volheid der wereld!

De schrale strafheid der 16e eeuwsche realisten is in Saenredam's kunst tot een psychische schoonheid gesublimeerd. — Na hem had men leeren „schilderen". (Welk een schilder was Cuyp!) Men leerde de weelde van kleur en vorm voelen. Men leerde het rijke zinnen-leven genieten, onmiddellijk of in den droom.

Vermeer vond het spiritueele levens-besef terug, na den zinnenlust der realisten in zich opgenomen te hebben. Zijn wijsheid was niet een ontkenning van, doch een overwinning over het aardsche leven. Het gevoel voor de materieele kleur en voor den materieelen vorm, de schoonheid die Cuyp kende en de schoonheid die Potter zocht, heeft hij niet getemperd, doch verheftigd. Geen kunst-uiting in 't 17e eeuwsche Holland is zoo klaar en zoo sterk geweest van plastiek, geen zoo intens van kleur-expressie, als de kunst van Vermeer. En juist door deze verhooging van levenskracht, kwam hij tot een verdieping van geest.

Een romanticus en een stemmings-poëet is Vermeer nooit geweest. Hij wilde niet subjectief droomen en de wereld als droombeeld genieten. Die groote, schoone levens-mogelijkheid bestond voor hem niet. Hij was objectief, op de wijze der realisten.

Hoe moeilijk is dit realistisch objectivisme! Niet alleen Potter had den strijd te doorstaan zijner gewetensvolle oprechtheid. Velen, om zich te bevrijden van de beklemming der ideaallooze werkelijkheids-studie, vluchtten naar de idylle van een pseudo-klassicisme. En ook Vermeer is het klassicisme, d.i. de objectiviteit der veridealiseerde natuur, gaan voelen als de hoogste geestesmogelijkheid

X

van den realist. Maar onze aesthetische bedevaartgangers uit Rome weergekeerd, hebben het klassicisme noodlottig geparodieerd, omdat zij er juist de hooge objectiviteit niet van voelden: zij waren subjectief, zij waren vermomde romantici; d.w.z. zij waren noch klassiek, noch romantisch : alleen uit karakterloosheid hadden ze hun realisme verloochend.

Vermeer echter zag dieper dan den schijn. Hij groeide naar het klassicisme toe, van binnen uit, en maakte het tot een eigen zielsbezit. Hij veridealiseerde de natuur zonder eenige opzettelijkheid; hij veridealiseerde de natuur door haar te aanvaarden. Hij zag de natuur ideëel. Hij zag de wereld met stillen eerbied aan, tot zij hem een stralend geluksbeeld werd. En alles, wat Vermeer zag en ondervond, veredelde zich onder de magische kracht zijner schouwende liefde.

Het Italianisme onzer 17e eeuw is, als cultureel verschijnsel, het best te verklaren door het te zien als een gewelddadige poging om uit den druk te geraken der Hollandsche klein-burgerlijkheid. Al kon men niet groot zijn, men wilde groot doen. Italië nu, de Italiaanschklassieke cultuur, de Italiaansche schoonheid, was onze burgerlijke zelf-vleiers, onze provinciale aestheten, het voorbeeldig symbool van alle wereld-grootheid en geestesheroïek, die zij zelve misten. Het zoet Italië kon hen verlossen uit de benauwing der kleine realiteiten. Maar Vermeer was groot, was en is een grootheid, een zelfstandige persoonlijkheid, naast de zooveel machtiger heroën der Italiaansche Renaissance, omdat hij den eerlijkheidsmoed had een provinciaal realist te blijven. Door de kleinheid van zijn levenssfeer niet uit te dijen, maar te verdiepen en lief te hebben, werd Vermeer gróót. Die kleine wereld, klein van uiterlijk, klein van cultuur, klein van geest, heeft Vermeer groot, want diep, gevoeld. Groot was hij door innig te zijn. De heel niet dramatische intimiteit van 't eenvoudige burger-Holland heeft hij doorstraald van zijn geestelijke blijdschap.

Ik noem hem grooter dan de stemmings-poëten, de lyrici onzer oude schilderkunst, die uit 't zelfbehagen van hun droomerig gevoels-leven zich niet verhieven, waaruit ze zich ook niet te verheffen behoefden. Maar verpletterend is zijn grootheid slechts voor de levensvervalschers, voor de ongeestelijke en onwezenlijke idealisten. Idealist was Vermeer, hij alleen misschien. Hij het zuiverst. Idealist, daar hij de realiteit doorgrondde.