naar van 's menschen physiék en mbreel weerstandsvermogen. Daarom zeide de groote, beroemde socioloog LEFEVRE: De gezondheidsleer eischt van den arbeider, één dag rust per week, om het menschelijk geslacht naar lichaam en geest op dezelfde hoogte te houden.

Wie dien rustdag verzuimt zal te vroeg zijn krachten derven om behoorlijk arbeid te verrichten.

Tusschen de krachten van den mensch en den arbeidsduur bestaat een onderling verband: wie den 5an of 6en dag rust is niet vermoeid genoeg en wie den 8en dag als rustdag 'kiest, is oververmoeid.

Reeds dikwijls werd uit hygiënisch oogpunt de aandacht hierop gevestigd. Dit geschiedde door bekwame geneeskundigen en andere geleerden zoowel in geschriften en boeken als miet Woorden, bijv. op de internationale Congressen van Parijs in 1889, en van Amsterdam in 1890. En steeds kwam1 men tot de doncliusie, dat over het algemeen eene regelmatige wdkelijksche rust noodzakelijk is, om1 de verwoesting der gezondheid te voorkomen. Met name heeft Dr. C. A. pekelharing op het nationaal congres te 's-Gravenhage, 19 en 20 Sept. 1901, een eigenaardig licht op dit onderwerp geworpen. Na zich de vraag gesteld te hebben, wat er noodig is om' een gezonden geest in een gezond lichaam' te behouden, hield Dr. p. een zeer geleerd betoog over het wen schielijke, dat alle organen van den miensteh beurtelings arbeiden en rusten, en antwoordde dan verder op die vraag „dat naar zijn meening ook van den kant der 'geneeskundigen de welbegrepen Zondagsrust met warmte dient te worden voorgestaan?' En deze meening werd blijkbaar gedeeld door mannen als Dr. W. p. ruijsch, Prof, Treub en den voorzitter Dü. S. D. van Veen.

En tijdens den oorlog van 1914—19 • ■ • beweerden vele doctoren, dat twee omstandigheden veel hebben bijgedragen tot het feit, dat over het algemeen het Engelsiche ras gezond is naar geest en lichaam.

Deze twee omstandigheden zijn het leven: in de open lucht en de Zondagsrust, die zoo kalmeerend voor de zenuwen is, die het genot geeft op den Zaterdagavond te weten, dat men 24 uren geheel voor zich zélf heeft; dat het geheele raderwerk der mteristehelijke samenleving stil staat en dat niemand dwingen kan tot werken.

De arbeider moet dus rusten en zich eens kunnen ontspannen. Rusten om zich te kunnen wijden aan) de verplichte en hoogere belangen; rusten om' zich te kunnen geven aan zijn geziri. Zoo'ni vrije dag kan oneindige schatten van vrede en geluk in den familiekring brengen. De kinderen zijn thuis, de zaken staan stil, de man voelt zich meer vader, de vrouw meer moeder. Deze die geheel de week te sloven heeft, de kinderen, die het genot van gerui'men tijd met vader te kunnen zijn, in de week bijna niet kennen, zij hebben er recht op dat het hoofd van het gezin dien eenen rustdag op de zeven, aan hun genoegen en belangen besteden kan.

De arbeider moet zich kunnen ontspannen, opdat, als de Maandag aanbreekt, de geest helder en frisch, de spieren ontspannen en veerkrachtig zijn en hij met nieuwen moed bezield is om den arbeid weer lustig te aanvaarden.

De Zondag is een spaarbank, waar de werkman zijn geestelijke en lichamelijke kracht deponeert om er de gansche week van te kunnen teren. Ieder atoom van, en iedere harteklop in den tniensc'h roept o|ml Zondagsrust, die heerlijke balsem voor de godsdienstig-zedelijke' wonde, de bevorderaar van alle menschelijk geluk, de kweeik er van huiselijk heil, van ouderliefde en kinderplicht'.

Zondagsrust moet er zijn, omdat de wdkelijksche rustdag den mensch gelegenheid geeft zijn krachten te herstellen; noodig is om 's jnensdhen geest frisch te bewaren en zijn kennis te vermeerderen, ook en vooral op sociaal gebied, en den mensch bewaart in en voor zijn huisgezin.

Noodzakelijk is zij omdat zij den mfensch toekomt, die nu eenmaal geen machine is, die loopt zoolang haar de kracht niet wordt onthouden.

En om de menac'helijke krachten te herstellen is de idagelijksche rust onvoldoende.

Eindelijk, de ondervinding leert het, de Zondagsarbeid verbittert. Men kan het merken aan den mensch "die op Zondag moet Wecken. Immers, waar de Zondag door de overgroote meerderheid der maatschappij wordt gebruikt als rustdag, mtoet hij dat genot, dat ook hem eveneens toekomt, slechts gadeslaan.

Wij zeiden het reeds eerder, de publieke bedrijven kunnen maar niet in eens en geheel stilgezet worden op Zondag. Er moet ook op dien dag gezorgd worden voor de openbare orde, voor verlichting enz. Gasfabrieken moeten doorwerken, politieagenten moeten dienst doen, doch door uitbreiding van personeel dat om beurten dienst doet, kan men voor velen den Zondagsarbeid tot een minimum terugbrengen. Zoo zou men ook 'door beperking van den tramdienst, aan het traimpersoneelmeer vrije Zondagen verzekeren.

„Maar", zoo zal men ons toevoegen, „wij hebben toch een Zondagswet; moet ieder burger, ieder werkgever, en dus ook iedere gemeente z'idh daaraan niet onderwerpen?" Zeker, een Christelijk bestuur bracht ons een Zondagswet, maar een liberaal bewind heeft er voor Igezorgd, dat er een voorbeeld kwam van afschaffing eener wet door gewoonte; dat bewind voerde een praktijk in, die met de Zondagswet handelt, alsof er niet geschreven stond in onze codificatie: „Eene wet 'kan alleen door eene latere wet, geheel of gedeeltelijk, haar kracht

verhezen)."

De zuiver-liberale principes maakten immers daarvan privaatzaak. Volgens die beginselen moet elk burger weten, of hij des Zondags stemtnig ter kerk wil gaan, oif wil slapen, of in optocht met muziek door de straten wil trekken.

Wat echter een onbevooroordeelde ziet, reeds zonder openbaring en uit kracht van de rede alleen, is, dat een overwegende trek des menschen is de godsdienstige, en daarom behoort de overheid die voorwaarden te stellen, die het individu helpt om volgens zijn aard en bestemming te leven en de belemmeringen wegneemt, die daaraan in den weg treden.

Evenals verkorting van te langen arbeidsduur en 'bovendien Zondagsrust niet alleen den werkman maar fei-