koninkrijk der vereenigde Nederlanden», waarvan «Vlaanderen en de noordelijke provincies » een deel zullen uitmaken. Wie Thomasset nog niet kent, schaffe zich « Pages Bourguignonnes » of « Verhülltes Licht » aan. Ook wanneer men niet op alle punten met dezen auteur kan instemmen, moet men, na hem gelezen te hebben, erkennen, dat hij een man is, die ons veel merkwaardigs te vertellen heeft.
AUGUST HEYTING : « Uit het Leven van Meester Voet», « Sprookjes en Parabels », « Korte Epiek », « Nieuw Liederboek ». — Uitg. Trifos, Groot Hertoginnelaan, Den Haag.
Toen ik in het jaarboek 1938-1939 van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden de lijst der leden overliep, viel het mij op, dat August Heyting nog steeds niet in de vereeniging werd opgenomen. Over zijn kwaliteiten als kunstenaar moge men van meening verschillen, men zal het tenminste hierover eens moeten zijn, dat hij zich in den loop van vele jaren voor de Nederlandsche letteren verdienstelijk heeft gemaakt op een manier, die in menig opzicht voorbeeldig mag heeten. Indien Heyting énkel maar op zijn actief had : het ijveren (met welk een liefde en hoe dapper tevens !) voor een beter begrip en een juister waardeering van Bilderdijk, alsmede het werk dat hij leverde ten bate van het Nederlandsch tooneel, dan zou dit ruimschoots volstaan om hem onder de leden der Maatschappij een eervolle plaats toe te kennen. De « staat van dienst», waarop August Heyting kan bogen als scheppend kunstenaar, als autuur van tooneelstukken en gedichten — men denke aan zijn groot dichtwerk « gg ra sil », dat in dit tijdschrift uitvoerig werd besproken — om dan verder te zwijgen van zijn talrijke studies en van zijn uitstekende bloemlezingen, is zoo respectabel, dat het ontbreken van zijn naam op de ledenlijst der Leidsche Maatschappij niet alleen verbaast maar ook pijnlijk aandoet.
Kort geleden, bij gelegenheid van den zestigsten verjaardag van August Heyting, hebben vrienden hem een stille hulde gebracht. Hij zelf liet de viering voorafgaan door het uitgeven, in een beperkte oplage, van de boven-vermelde boekjes. In twee daarvan («Sprookjes en Parabels» en «Uit het Leven van Meester Voet») leert men Heyting kennen als een schrijver van geestig, helder en kernig «verhalend proza». Wat de poëzie betreft, saamgebracht in de bundeltjes « Korte Epiek » en « Nieuw Liederboek » : de beste stukken, rijk aan kleur en beweeglijkheid, vindt men onder de balladen, die meteen getuigen van Heyting's levendige belangstelling voor de typische uitingen van den volksgeest, bij ons en elders.