geworden aanvoegende wijs. Zij drukt een wensch uit, die vervuld, eene niet-werkelijkheid, die werkelijkheid moet worden. „ Voorwaarts, marsch /" is het gebod, van den officier, zijn wensch, dien hij tot werkelijkheid wil gebracht zien.
Geef mij dadelijk mijn geld terug !
Och, geef mij even een dubbeltje !
Geef ons heden ons dagelijksch brood !
Ziedaar drie zinnen, waaruit blijkt, dat de gebiedende wijs wordt gebruikt om te gebieden, maar ook om te verzoeken , zelfs om te bidden. Al is er dan een groot verschil tusschen een gebod en een gebed, zoo kunnen beide toch door dezelfde wijze van het werkwoord uitgedrukt worden. Hieruit volgt, dat er eene nauwe betrekking is tusschen de geb. en de aanv. wijs, waarom wij zoowel b als c den naam konden geven van wenschende wijs. Op die nauwe betrekking komen wij straks terug.
Wie maar even het oog slaat op de vervoeging van een w.w., ziet aanstonds dat de geb. wijs al een zeer gering plaatsje inneemt. Zij heeft evenmin onderscheiding van tijden als van personen. Zij heeft eigenlijk slechts twee eigen vormen: de stam van het w.w. zonder en met een t. Dat is alles. Maar bij deze armoede heeft zij toch een rijkdom, waarop geen andere wijs mag bogen: zij heeft in dien enkelen persoon toch nog de getalsonderscheiding. De aant. wijs gij loopt maakt geen onderscheid tusschen enkel- en meervoud. De geb. wijs loop en loopt wèl.
Goed beschouwd, is het ook geen armoede aan vormen, dat de geb. wijs slechts in den 2en persoon voorkomt. Het Fransch heeft ook nog een eigen vorm voor den len pers. Meervoud: Soyons comme l'oiseau. Maar onze taal is in dat opzicht niet armer, doch radicaler, want het gaat toch niet aan, den len persoon, zich zeiven te gebieden, en nog minder om dit den 3en, den afwezigen persoon te doen. Men kan , juist opgevat, slechts den persoon gebieden , tot wien men spreekt, en dit gebod kan slechts gegeven worden in den tegenw. tijd, zoodat een onderscheid van tijden in de geb. wijs niet kan voorkomen.
In plaats van te zeggen, dat de geb. wijs arm is aan vormen, zeSSe men dus, dat zij er niet meer hebben kan, dat zij ze alle heeft.
Daar zij altijd in denzelfden pers. voorkomt, behoeft die pers. ook niet uitgedrukt te worden. Deze bevindt zich als het ware in