een voorwerp, feit of verhaal eene aanschouwing ontstaan en dus de stof in ruwe omtrekken voor het geestesoog zichtbaar, dan ga men verder en dale af tot de samenstellende deelen.

b. Op de aanschouwing van het geheel moet eene gedetailleerde beschouwing der onderdeelen volgen. Door wel overdachte en juist gestelde vragen brenge men den leerling tot denken en nadenken over den inhoud, verheldere alzoo de reeds gevormde, maar nog nevelachtige zielebeelden , en brenge er licht en schaduw op aan, zoodat het vage en nevelachtige verdwijnt en zij scherp belijnd en krachtig worden.

Natuurlijk kan en moet dit, ook al weer om de belangstelling niet te doen insluimeren en om verveling te voorkomen , op verschillende wijzen geschieden, maar steeds blijft het doel, inhoud en vorm beide bewust te doen worden.

De inhoud moet worden verduidelijkt. Met het oog daarop zal men nu eens vragen naar het waarom en het hoe van de handelwijze of de opvatting der ten tooneele gevoerde personen, een ander maal de aandacht vestigen op de oorzaken, de verklaring of de gevolgen van een genoemd verschijnsel, dan weer zich bepalen tot de beteekenis van de begrippen door sommige woorden te voorschijn geroepen. Zoo tracht men door inhouds- en begripsverklaring het denken in de juiste richting te leiden.

De vorm vraagt eene opzettelijke beschouwing Men houdezich van tijd tot tijd met woordverklaring bezig. Men doe de eigenaardige kracht der moeilijkst te vatten woorden uitkomen door synoniemen er naast, tegenstellingen er tegenover te plaatsen, natuurlijk in goed afgeronde zinnen, of men dwinge de leerlingen tot inspanning van ai hun denkkracht door het in- of aanvullen van doelmatig gekozen zinnen, die op eene behandelde vertelling of beschrijving betrekking hebben.

liij de verst gevorderde leerlingen is het eene enkele maal mogelijk en wenschelijk de aandacht te vestigen op de schoonheid van de figuurlijke taal, op het juiste en treffende of soms ook op het onjuiste gebruik der beelden en tropen.

Eerst wanneer met de leerlingen de stof zoo is behandeld, dat zij die ten volle meester zijn, wanneer de onderwijzer overtuigd is, dat de beide leertrappen van aanschouwen en denken zonder bezwaar door den derden kunnen worden gevolgd, dan vraagt hij ten slotte de daad ter toepassing.