FEUILLETON.
ADEL IN BOERENBLOED.
NAAR GEORG HEINRICHDA UB,
DOOR J. A. LINSSEN. — SS.
LVIII.
»Is het waar, Brinkmann — u wilt weer opziener worden op Uhlenhorst?"
»Ja, genadige gravin. Het doet me leed, dat ik in een oogenblik van woede heengegaan ben".
De jonge boer rekt zijn gespierde, vierkante gestalte en blikt de oude dame zoo trouwhartig aan, dat deze er diep door geroerd wordt. Zij reikt den jongen man de hand en zegt:
>Zoo zal dus alles vergeten zijn — en u kunt komen, zoodra u wilt. Weldra zal hier een nieuwe heer zijn intrek doen".
>Een nieuwe heer?"
»De echtgenoot mijner dochter — Theo Starke".
»Is — het — dan — waar?"
jOngetwijfeld. Binnen weinige dagen zal het hier bruiloft zijn. U kunt reeds beginnen met alles te laten versieren".
»Met het grootste genoegen! Genadigste gravin ■— neem 't niet kwalijk als iemand als ik eens zijn meening zegt. Maar deze bruiloft zal een volksbruiloft zijn. U weet niet, wat Theo Starke voor ons boeren is! Dat is me een man — dat is me een man! Die kan meer dan brood eten, — die kan nog iets worden! Wij zullen doen wat we kunnen! Dat moet een bruiloft zijn, zooals er in dit slot nog nooit een gevierd werd".
»Nu — nu. U zijt werkelijk een en al geestdrift".
»Ja. En wat zal mijn vader blij zijn. Hij was onlangs wat zwak. Maar dit zal hem weer gezond maken. Theo Starke — ja: op hem is hij buitengewoon fier. En wat deze voor boeken geschreven heeft! U hebt ze natuurlijk gelezen. Maar hebt u ook gezien, hoe de boeren u vanuit de bladzijden als tegenkijken? Zoo heelemaal hetzelfde als we zijn — juist zoo! De kielen, de petten, de leemige, plompe schoenen, de grove gezichten, de trouwe, diepe oogen — juist zooals we zijn. O, dat is me een man!"
>Dan moet ik wel trotsch zijn op zulk een schoonzoon".
»Ja, zeer zeker! Zoo valt er niet eiken dag een van den hemel".
De gravin lachte hartelijk over het vuur van den opziener.
»Goed, goed. — Nu moet ik u helaas verlaten — in de nevenkamer hoor ik den goeden Pastoor. Die zal zich wellicht ook verheugen over het aanstaande bruidspaar".
De allemansoom was een der eerste bruiloftsgasten, die in Uhlenhorst aankwamen. Hij meldde echter de komst van al de anderen, die nog op het slot Wikinghus waren achtergebleven. Al de adellijke heeren hadden, nadat baron v. Diekamp hun het karakter van Theo Starke geschilderd had, hunne hartelijkste gelukwenschen gezonden en beloofd, naar de bruiloft te zullen komen. Zelfs graaf Herberstein en gemalin hadden op de uitnoodiging geantwoord en eveneens hunne komst op de bruiloft toegezegd. Maria v. Herberstein wilde nog eenmaal haar geliefd geboorteland zien, om dan voortaan voor altijd in den vreemde te blijven.
Oom Gerwald was de ziel van het geheele bruiloftsgezelschap. Van hem gingen alle voorstellen uit; hij stelde het geheele feestprogram samen.
Theo Brinkman werd in zijn verwachting niet teleurgesteld.
De bruiloft werd ook onder het volk gevierd, zooals zelden of nooit gebeurd was. Theo Starke, de nieuwe heer v. Uhlenhorst, was in den besten zin van het woord populair. De geheele boerenbevolking nam aan het feest deel. Van den in de verte schemerenden dalmolen af tot op de hoogst gelegen berghut
waaiden de vlaggen in den wind en weerklonk het feestgejuich.
En het bruidspaar? —
»Is het waar, dat ik morgen uit dit mijn heiligdom voor altijd ga scheiden, om over te huizen naar het gindsche slot?" vroeg zich Theo Starke af, als hij 's avonds te voren aan het venster zijner slaapkamer stond en in de wijde verte staarde. Hij had tot op dit oogenblik als in een droom geleefd en gewerkt. Zijn broeder Frits gaf hij het beheer der hofstede over, in de overtuiging, dat zijn erfgoed aan goede handen was toevertrouwd, als zijn zuster Lina in huis en keuken bleef en Huszmann zijn broeder ter zijde stond. Hij zelf bleef overigens immers in de nabijheid der zijnen.
» Frans."
» Mijnheer Starke — zou ik met u naar het slot mogen?"
»Zoo?! Nu, bevalt het je dan hier niet meer?"
»Toch wel, maar..."
»Ik wil er eens over denken. Je zoudt wellicht ook in het slot voor de stallen kunnen zorgen. Doch — zeg me eens Frans, waarom je sinds eenige dagen zoo ernstig bent."
» Ernstig? —• ja —-ja! — Dat heeft zoo zijn reden. Ik ben kwaad op mijn zuster. Zij wil namelijk in het klooster gaan."
»Wat?"
»Ja. En zij meent, zij zou daar voor vader willen bidden."
>En ben jij daar kwaad om?"
»Ja — eigenlijk ook niet. Het doet me slechts leed. Dan sta ik geheel alleen op de wereld. En dan ik — wilde immers altijd den man zoeken, die mijn vader vermoord heeft."
>Ja, — hoe is het? Hebt gij zijn spoor?"
»Neen! Hij is dood. De Pastoor heeft het mij gezegd. Het was de oude schaapherder. En ik heb het hem vergeven. De Pastoor heeft een brief van hem ontvangen, waarin hij, vóór hij stierf, die bekentenis deed. Ik heb hem vergeven. Als mijn vader ook maar zoo'n goeden dood gehad heeft als zijn moordenaar."
>Bid voor je vader, Frans. En denk daar niet zooveel over na."
»Ja, mijnheer Starke."
»Nu — dat andere zal ik je maar toestaan. Goeden nacht, Frans."
Stil, evenals hij gekomen was, verliet de trouwe Frans Kürling de kamer. Theo Starke echter dacht er over na, hoe zelfs nog in de zaligste ure het leed — zij het dan ook leed van vreemden — aan des menschen hart klopt.
De kleine dorpskerk in Uhlenhorst, welke reeds op gewone Zondagen slechts ternauwernood voldoende ruimte had, was op den bruiloftsdag der erfgename van Uhlenhorst veel te klein. Doch de hoofdpersonen vonden plaats: al de mannen en vrouwen, die in het leven van Theo Starke een rol gespeeld hadden, waren hier verzameld. De dames en heeren van den familieraad v. Uhlenhorst en de adellijke gasten van verre en van nabij vulden de bankenrijen bijna geheel. Oom Gerwald scheen een kou gevat te hebben; waarom anders gebruikte hij tijdens de heilige handeling zoo dikwijls zijn grooten, witten zakdoek? En de oude geheimraad, wiens sneeuwwit haar zoo schel afstak bij de zwarte kleur van zijn frak — waarom knikte hij voortdurend zoo tevreden voor zich heen?
Dat kan zelfs een dichter niet verlangen, dat de Kerk de heilige ceremoniën, welke met het Sacrament des huwelijks verbonden zijn, om zijnentwege verandert. Het was derhalve een kerkelijke huwelijksvoltrekking als alle andere. En toch ook weer niet: de grijze Pastoor had nog nooit zoo schoone woorden tot een bruidspaar gericht, als tot dit menschenpaar. Zijn stem beefde van ontroering, toen hij het paar zijn vermaningen gaf, zooals hij die reeds aan zoovele bruidsparen gegeven had. En i terwijl de H. Mis ten einde liep, heerschte er een zoo diepe,