m

erop van een geweer. Die knal : een zweepslag door den hond zijn bloed. Vlug als de hagel, die nog ritst door de bladeren schiet hij er op af : naar het wild, naar zijn prooi, naar het flapperend tuimelen van getroffen vogels.

Jagen : in het bloed zelf moet dat zitten, geboortegift voor een hond. Je steekt er die kunst later niet in, je haalt er slechts uit wat er als opgeleid instinct reeds aanwezig was.

Helaas voor onzen ossendrijver van een Puck was dat niet het geval. Geen greintje begrip van die « edele jagerskonste » lag er onder zijn harigen pels bedolven.

Geen kwestie van dat hij snuffelen kon, rechtdoor op een spoor, zonder blaffen.

Geen kwestie van dat hij stil stond als het wild vlakbij was.

Geen kwestie van dat hij 't neergeschoten wou « rapporteeren ».

Wild beteekende voor hem slechts: iets wat je kan doen loopen door te blaffen en waar je dan zelf achter loopt, omdat het loopt. Nou, en als het dan om de een of andere reden niet meer loopen wil of kan, dan is de zaak ook uit en alle pret er verder van af.

Zoo zat dat onzen Puck in 't bloed.

Zoo had dat waarschijnlijk altijd in 't rasechte bloed van heel zijn geslacht gezeten, heel de lange rij

IHS