lofverheffingen uit de Schriften des Ouden Verbond* en vooral uil het Boek der Psalmen ons Christenen ten voorbedde zijn -voorgedragen. Voorzeker toch kunnen vele der uilboezemingen van het godvruchtig gemoed der oude Godsvereerders ons Christenen nog opwekken, slichten en ter navolging opleiden; men herinnere zich slechts, hoezeer luther ingenomen was met het Boek der Psalmen ter zijner eigene slichting en versterking in zijn' moeijelijken strijd. Maar wat pattlus 2 Tim. III: 15 zoo teregt van de geheele Heilige Schrift des Ouden Verbonds zegt, dat zij mede wijs kan maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus, dat zal toch wel allerbijzonderst het geval moeten zijn, wanneer wij op de aanbidding van den Allerhoogste, gelijk die in de Schriften des ■Ouden Verbonds voorkomt, het oog vestigen. Boor het geloof in Christus Jezus verlicht, geheiligd en met God als onzen hemelschen Vader verbonden, zullen wij wel moeien onderscheiden, wat voor ons Christenen navolgenswaardig zij, en wat minder of in het geheel niet. En hoe meer wij in onze Vaderlandsche Gemeenten ook met hartelijk godvruchtige menschen bekend zijn, zooveel beter zullen wij weten, dat wij hen wel bovenal mogen opleiden tol dien kinderlijk vertrouwenden, vooral het heilige en geestelijke begeerenden, en van liefde jegens allen bestuurden geest des gebeds, tot welken het geloof in jezus christus opleidt. Intusschen zoo als het boek door den Heer v. koetsveld geschreven is, behelst het een zeer belangrijk overzigt over de geschiedenis der aanbidding van God, vóór en in den tijd der Aartsvaderen, bij job, bij mozes, bij het volk onder jozua en de Rigteren, bij samuül , bij david en in de Psalmen. Doch indien het als geschiedenis een on-