AANSLUITING ARBEIDSWET EN ONDERWIJSWET.
De Minister van Arbeid verzocht den Hoogen Raad van Arbeid advies inzake Aansluiting Arbeidswet en Onderwijswet.
Wij laten dit advies, dat om tal van gegevens zeer belangrijk is, in zijn geheel hieronder volgen.')
V
No. 70. 's-GRAVENHAGE, 14 Mei 1925.
Aan
Zijne Excellentie den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid.
De Hooge Raad van Arbeid heeft in zijn 9 Mei j.1. gehouden vergadering de door Uwe Excellentie aan den Raad voorgelegde vragen betreffende het doen aansluiten van de bepalingen van de Arbeidswet aan die van de onlangs gewijzigde Onderwijswetten besproken. De Raad vond daarbij voorlichting in een praeadvies van een daartoe ingestelde bijzondere commissie uit zijn midden, waaraan enkele leden buiten den Raad, deskundigen op dit gebied, waren toegevoegd. Het praeadvies van die Commissie is als bijlage bij dit advies gevoegd.
De Raad heeft er zich, na het praeadvies te hebben besproken, toe bepaald, omtrent de conclusies, welke de Commissie aan het slot van haar praeadvies heeft geformuleerd, uitspraak te doen, terwijl aan die conclusies op verzoek van een deel van den Raad nog een andere uitspraak van dat deel van den Raad is toegevoegd. De opvattingen van de leden, welke aan die bespreking hebben deelgenomen, zullen Uwe Excellentie blijken uit de notulen van de vergadering van den
') Het verscheen ter Algemeene Landsdrukkerij en is tegen den prijs van 25 cents verkrijgbaar op het bureau van den H. R. v. A. Bezuidenhout 30, den Haag, postgiro no. 63198.
Raad, welke bij dit advies worden overgelegd De Raad vereenigt zich nagenoeg geheel met het praeadvies der Commissie.
Vrijwel eenstemmig is de Raad van oordeel, dat wijziging van artikel 9 van de Arbeidswet niet gewenscht is. Evenals in de Commissie bleek slechts één lid een andere opvatting toegedaan.
Een meerderheid in den Raad acht het echter wel gewenscht artikel 88 van de Arbeidswet in dien zin te verruimen, dat de daar gegeven uitzondering voor ambachtsscholen en vakscholen ook zal gelden voor den arbeid, welke wordt verricht krachtens leerovereenkomsten als geregeld in den tweeden titel van de Nijverheidsonderwijswet en krachtens andere vormen van vakopleiding, welke aan bepaalde sociale en paedagogische eischen voldoen.
Omtrent die eischen werden in de vergadering van den Raad in aansluiting aan het praeadvies der Commissie verschillende wenschen uitgesproken. Eenige leden gaven als hun oordeel te kennen, dat kinderen beneden 14 jaar in geen geval, ook niet voor het ontvangen van een vakopleiding, langer dan 47a uur in een fabriek of werkplaats mogen vertoeven en dat het aanvullend theoretisch onderricht in de daguren moet worden verstrekt. Ook spraken eenige leden den wensch uit, dat het aangaan van leerovereenkomsten ten behoeve van kinderen beneden 14 jaar slechts zou worden toegestaan voor kinderen voor wie geen gelegenheid is onderwijs te genieten.
Intrekking of wijziging van de wet van 20 Mei 1922 (Staatsblad n°. 369), houdende goedkeuring van de conventie van Washington betreffende de vaststelling van den leeftijd, waarop kinderen mogen worden toegelaten tot het verrichten van arbeid in nijverheidsondernemingen, acht de Raad, evenmin als de Commissie, noodig. Enkele leden maken echter bezwaar tegen een zoo ruime opvatting