Hij , in vergelijking van 't geen Hij aan de Joden gedaan had, voorheen te hebben laten gaan op hunne wegen, terwi jl Hij inderdaad op alle wijzen voor hen had gezorgd (59), en er ook in de slem des gewetens, in elke godsdienst, in de dichtkunst en wijsbegeerte der Heidenen eene openbaring van God zigtbaar was (60). En was er tusschen de bedeeling der letter en des doods, onder het Oude Verbond, en die des geestes en levens, onder hel Nieuwe , een zeer groot onderscheid (61): ook reeds onder het Oude had evenwel God eigenlijk slechts op den geest gezien, niet op de uiterlijke vormen, en een abraham en david waren Hem om de gesteldheid van hunnen inwendigen mensch, niet om hunne werken op zich zelve aangenaam geweest (62). Maar nu vooral, in Christus, bleek het, dat God geenen persoon aanneemt (63), maar een God is zoowel deiHeidenen, als der Joden (64), die de Heidenen evenzeer als de Joden in hel geestelijk Messiasrijk wilde doen ingaan (65). En in alle volken neemt Hij weder allerlei menschen aan van eiken stand en ouderdom en beiderlei kunne, zoodat er in het Christendom niet alleen geen Jood of Heiden, geen Seyth of Barbaar, maar ook geen dienstbare of vrije, geen man of vrouw meer is, daar allen , zelfs ouders en kinderen, Christenen zijnde, in Christus nieuwe schcp-
(59) Hand. XIV: 16, 17. XVII: 24—30.
(60) Rom. II: 14, 15. Hand. XVII: 23, 23, 28. 1 Cor. XV: 3&. Col. II: 8, 16 , 20.
(61) 2 Cor. III. (62) Rom. IV. Vergelijk de heerlijke uitwerking \nn dit onderwerp Hebr. XI.
(63) Rom. II; Jl. (64) Rom. III: 29, 30. X: 12.
(65) Rom. IX—XI.