waarop hij dikwijls terugkomt, doch waarvoor ik geenen gangbaren naam weet te vinden. Naar aanleiding van jezus gesprek met de Samaritaansche vrouw, waarin de Heer dezelfde zaak omtrent God opmerkte, door tc zeggen God is een geest, zal ik het noemen

Gods geestelijkheid.

In de eerste plaats bezig ik daartoe, 't geen ook jezus in dat gesprek er onder rekende, dat God, dewijl Hij een geest is, door niets uiterlijks kan bekoord worden, en dus aan geene bijzondere plaatsen , noch op bijzondere dagen , noch door bijzondere spijzen meer vereerd wordt dan aan andere plaatsen, op andere dagen, of door andere spijzen: een zeer gewiglig punt bij faulus, waarop hij telkens weder terugkomt! (52). In de tweede plaats behoort hiertoe , dat paulus zich onder alle wezens God alleen voorstelt als een' zuiveren geest, » die zich zigtbaar alleen in zijnen Zoon kan openbaren, daar Hij zelf, en wel Hij zelf alleen, de onsterfelijkheid bezit en een ontoegankelijk licht bewoont, dien niemand der menschen beeft gezien of kan zien" (53). Waarbij men in 't oog moet houden, dat paulus zelfs niet ons, na ons sterven, als zuivere geesten beschouwt, maar uitdrukkelijk schrijft: » Wij weten, dat, tcamieer (54) ons aardsche huis verbroken wordt, wij een gebouw van God hebben," zoodat hij

(52) Rom. XIV. ICor. VI: 13—20. X: 24—33. Col. II: 16

enz.

(53) 1 Tim. Vis 14—16.

(54) 'Ear, ten tijde, dat, op liet oogenblik, dat, 2 Cor. V: 1, waar ook de gehceie zamenhang deze beteekenis eischt.

1839. 37