Na aldus volgens paulus voorstelling Gods liefde, als het voornaamste ons door God omtrent zich zeiven in Christus geopenbaard , beschouwd te hebben, gaan wij voort, om onderzoek te doen, hoe paulus spreekt over de openbaring in Christus van

Gods heiligheid.

Op het duidelijkste openbaart zich God als de heilige volgens paulus, door zijnen Zoon op aarde te zenden, ten einde ons van de zonde te verlossen. Want » Christus heeft zich voor de gemeente overgegeven, opdat Hij haar zoude heiligen, en haar heerlijk maken, tot eene gemeente, die geenen vlek of rimpel heeft, maar heilig is en onberispelijk" (24). En dit heeft de Zoon gedaan, naar de bedoeling en den wil zijns Vaders; »want dit is de wille Gods, uwe heiligmaking," schrijft paulus (25). Daar dit zijn wil is, zal Hij, de regter van het binnenste (26), geene zondaren in de gemeente zijns Zoons hier beneden of daarboven toelaten (27). "Want in zinnelijke of vleeschelijke menschen heeft Hij geen beha4gen (28). En ons, die Hij aanneemt tot leden dier gemeente, neemt Hij alleen aldus aan, dat Hij ons van vleeschelijke in geestelijke menschen verandert,

(34) Eph. V: 2E—Ï7.

(25) 1 Thess. IV : 3. Verg. Rom. XII: 2. Eph. IV : 20—24.

(26) Rom. II: 10. 1 Thess. II: 4.

(27) X Cor. VI: f—11. Gal. V: IC—21. Eph. V: 6.

(28) Rom, VIII: 8.