had hij het ondervonden, dat God niet met ons doet naar onze verdiensten; hij, die »niet waardig was een Apostel genaamd te worden, dewijl hij de gemeente van God had vervolgd; maar nu door de genüde Gods was, wat hij was" (C), en nu, »hoewel de minste zijnde aller heiligen , de genade had ontvangen , onder de Heidenen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus te verkondigen" (7J.
Wat den omvang dezer liefde Gods betreft: dezelve kent bij taulus geene grenzen. Niet in 's menschen zonde, gelijk wij reeds zagen; want onwaardigen, zondaren, vijanden van God omvat zij, en zoekt zij tot bekeering te leiden (8). Niet in eenig volk; want >) is God," vraagt hij, walleen een God der Joden? Neen ," is zijn antwoord, » ook der Heidenen" (9). Niet in deze of die plaats; want overal , van Damascus naar Jeruzalem, van Antiochië naar Athene, van Corinthe naar Rome predikte hij Gods liefde in ciibistus. Niet in eeuwen of tijdperken; want het plan van Gods liefdevolle leiding van Israël en van het geheele menschdom vóór ciiristus , doorzag hij nu als het plan van eenen Vader, die trapsgewijze zijne kinderen had opgevoed, en hen ook door strenge tucht tot brave en gelukkige menschen had willen vormen (10). Niet in soort van weldaden; want nu God in Christus hem eenmaal als Vader openbaar was geworden, nu zag bij de vaderlijke liefde van God ook in de geheele natuur, waarin Hij »goeddoende zich vertoonde, ons van den hemel regen en
(ö) (8) (tn)
1 Cor. XV: 9, 10.
Rom. II: 4.
Cal. III; 21—IV; 7.
(7) Eph. III: 8.
(9) F.om. III: Ï9. X: IS.