beroep, waarbij met ontvangst van het appèl, de vonnissen, waarvan appèl, zijn vernietigd, en opnieuw rechtdoende, de beklaagde Eduard August Vogel, met vrijspraak van het hem sub I ten laste gelegde, is schuldig verklaard aan het ongeoorloofd bezit van ruw opium voor de eerste maal en veroordeeld tot acht dagen gevangenisstraf en in de kosten van het geding, ten zijnen aanzien in beide instantien gevallen; wijders is verklaard, dat het aan de beklaagde Magdalena Frederika Saffri sub I ten laste gelegde wel bewezen feit misdrijf noch overtreding daarstelt en zij deswege van alle rechtsvervolging is ontslagen, terwijl ten aanzien van het sub II aan genoemde beklaagde ten laste gelegde de fiscaal niet-ontvankelijk is verklaard met zijn requisitoir van dagvaarding en het land is verwezen in de kosten van het geding, ten aanzien van de beklaagde Saffri in beide instantien gevallen en eindelijk is verbeurdverklaard de in judicio aanwezige hoeveelheid opium en de teruggave is gelast van de in judicio aanwezige twee bankbiljetten aan den getuige Bekker en van de rijksdaalders aan beklaagde Saffri, en van den keulschen pot aan den beklaagde Vogel, na verloop van acht dagen, nadat het vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, tenzij daarop binnen dien termijn onder handen van den Griffier door den eigenaar of rechthebbende beslag zij gelegd, overeenkomstig de voorschriften van het Reglement op de burgerlijke rechtsvordering voor de Kaden van Justitie op Java en het Hoog-Gerechtshof van Nederlandsch-Indië;
Gezien het afschrift der acte, waaruit blijkt, dat Mr. L. J. W. J. Jeekel, Advocaat en Procureur bij den Raad van Justitie te Semarang, krachtens speciale procuratie op den loden Maart 1895 voor den te Semarang resideerenden Notaris E. C. F. Bloch onder No. 6 verleden, namens beklaagde E. A. Vogel op den 3den Mei 1895 cassatie van dat vonnis heeft aange— teekend;
Nog gezien de door dien praetizijn opgemaakte memorie, blijkens daarop door den Griffier van voornoemden Raad gestelde