plaats ten laste gelegde feit en hein te dier zake vrijspreken; en voorts met verbetering van het vonnis, voor zooveel het aan revisie is onderworpen, den beklaagde zal schuldig verklaren aan het misdrijf van diefstal; hem deswege zal veroordeelen tot de straf van dwangarbeid buiten den ketting voor den tijd van vijf jaren; zal bevelen, dat van de als stukken van overtuiging overgelegde goederen het zadel (e) aan den vrijgesproken beklaagde Pak Liha, subsidiair, het baadje (c) aan getuige Pa Tause en de sarong (a) aan getuige Saimin zal worden teruggegeven, na verloop van acht dagen na het wijzen van 's Hofs arrest, tenzij daarop binnen dien termijn door den eigenaar of rechthebbende beslag zij gelegd overeenkomstig de wet; en voorts den beklaagde zal veroordeelen in de kosten van het proces, voor zooveel die gevallen zijn op het den beklaagde in de vijfde plaats ten laste gelegde feit, zullende de overige kosten komen ten laste van den Lande;

Gehoord het rapport van den Raadsheer Mr. J. P. Kramer;

O. dat de beklaagde, op de wijze door de wet voorgeschreven en binnen den termijn bij deze gesteld, verklaard heeft van het vonnis revisie te verlangen;

O. dat" het vonnis niet aan revisie is onderworpen, voor zooveel beklaagde daarbij is vrijgesproken van de hem in de eerste, tweede, zesde en zevende plaats ten laste gelegde feiten;

O. dat het derde feit, waarvan beklaagde in overeenstemming met de acte van verwijzing is beschuldigd, hierin bestaat: dat hij op Woensdag morgen, 24 Redjeb jl., de woning van de Inlandsche vrouw Bok Masriah, woonachtig in de desa Manggoewan, district Tengger, regentschap en residentie Pasoeroean, door de niet gesloten deur is binnengegaan en uit die woning drie stuks kleedingstukken, ter waarde van zes gulden en vijf en zeventig cents, aan Bok Masriah voornoemd in eigendom toebehoorende, heeft gestolen ;

O. dat dit feit, bewezen zijnde, oplevert de overtreding, welke in de 2e alinea van art. 317 van het Wetboek van Strafrecht voor Inlanders strafbaar is gesteld met ten arbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon van acht dagen tot drie maanden.