O. daaromtrent,

dat Wangsaredja alias Adam, de requirant van cassatie, tegen Hadji Idroes alias Moeharam, den gerequireerde van cassatie, bij den landraad te Bandoeng eene rechtsvordering beeft ingesteld, waarbij hij gesteld heeft dat hij met den laatste is overeengekomen: dat hij—eischer—tegen betaling van de som van/516,17 aan contanten aan den gedaagde, benevens overname van de lasten van dezen van den boedel van wijlen Njie Ojan, ten bedrage respectievelijk van: a eene schuldvordering groot ƒ 1150, b het erfdeel van Hadji Idroes, groot ƒ 416,66 5 en e het erfdeel van Njie Mas Djetie, groot f 416,66 5 of te zamen ƒ 1963,33, in het bezit gesteld zoude worden van een waroeng met een blok bijgebouwen, met het daarbij behoorend erf, liggende en staande in den kampoeng Tjibadak, ter hoofdplaats Bandoeng, begrensd zooals daarbij nader is omschreven en bekend onder no. 66;

dat de landraad te Bandoeng bij vonnis ddo. 19 December 1889 gemelde overeenkomst bewezen verklaard, en op grond daarvan, den gedaagde Hadjie Idroes alias Moeharam veroordeeld heeft om, tegen ontvangst der som van f 516,67 en een kwitantie groot f 1983,33 van eischer, ten behoeve van dezen, te leveren en te ontruimen het bij bovenvermelde overeenkomst bedoelde erf met waroeng en bijgebouwen, welk vonnis, wat deze veroordeehng beirett, bij vonnis van den raad van justitie te Batavia ddo. 14 Juni 1890 in hooger beroep is bekrachtigd ;

dat nu Hadjie Idroes alias Moeharam bij rekest ddo. 27 September 1890 bij den landraad te Bandoeng eene rechtsvordering tegen Wangsaredja alias Adam heeft ingesteld, strekkende tot ontbinding van de bovenbedoelde overeenkomst, welke bij voormelde vonnissen van den landraad te Bandoeng en den raad van justitie te Batavia geconstateerd was tusschen partijen gesloten te zijn, zulks op grond van nalatigheid aan de zijde van gedaagde in de nakoming van de op hem krachtens die overeenkomst rustende verplichtingen, en dat deze vordering bij vonnis van dien landraad ddo. 25 Juli 1891 aan hem ontzegd is, maar bij vonnis van den raad van justitie te Batavia ddo. 10 October 1891 in hooger beroep aan hem toegewezen is,