meerdes houding in appel buiten beslissing moet blijden, geen belang had ;

O. toch dat de geintimeerde is vreemdelinge en zij als zoodanig de verzochte opheffing van het op hare goederen gelegd beslag, ingevolge de wet, alleen kan verkrijgen tegen het stellen van borgtocht of andere voldoende zekerheid voor de schuld, waarvoor beslag is gelegd, met de interessen en kosten;

O. dat appellant derhalve evenmin belang kan hebben met zijne grieven tegen des eersten rechters beslissing ten deze, immers hij daarmede nimmer bezwaard kan zijn, ook al is daarbij niet toegewezen wat hij heeft verzocht;

O. ilat het bovenstaande daargelaten, de beslissingen, waartegen de appellant zijne grieven heeft gericht, alleszins juist zijn;

O. dat mitsdien ook dit vonnis, waarvan appel, moet worden gehandhaafd;

O. ten slotte ten aanzien van appellants conclusie van eisch incidenteel in appel, dat zijn primair daarbij genomen conclusie niet voor toewijzing vatbaar is, immers het aan partijen vrijstaat die stukken in het geding te brengen, waarvan zij de kennisneming door den rechter in het belang daarvan noodzakelijk achten;

Gelet op artt. 289, 339 volgende, 58 en 762 van het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering;

Verleent aan appellant akte, waarvan door hem akte is verzocht;

En rechtdoende in hooger beroep,

Doet te niet het appel;

Bekrachtigt, de vonnissen op 26 Maart 1892 tusschen partijen in kort geding gewezen;

Veroordeelt den appellant in de kosten der appellatoire instantie.

Zitting van 9 Juni 1892.

Voorzitter: als voren.

D oor verdek te verleenen tegen den gedaagde, ieslid de rechter dót de voor dagvaardingen voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht genomen zijn.