mijden maar tevens met geen enkel woord zijn Tsionistische of zijn socialistische overtuiging verzaakt. Tevens blijkt er een Joodse gebondenheid en een mildheid uit het gehele geschrift, die weldadig en verwarmend aandoen. Goed kennis nemen ervan kan helpen bij het oplossen van een probleem, waar heden ten dage velen mee worstelen. Dit probleem is: \A/ 1 1 I C* 1 i T _l 1 1a.... _

„Wij Tsiomsten hebben altijd het ghetto bestreden en nu het verdwenen is wijden wij er lange en soms sentimentele geschriften aan! En Jaap Meijer gaat er nu ook zowaar nog wetenschappelijke geschriften aan spenderen."

Ziehier de quasi objectieve geschiedenisopvatting gespeend bovendien van ieder psychologisch begrip,' die in de onderhavige publicatie een duidelijke weerlegging vindt. Laat mij dit mogen adstrueren. Natuurlijk wensten wij de verdwijning van het ghetto en haatten wij de liberale bourgeoisie, die er zich vergreep aan de ziel van ons volk. Maar betekent dit dat WIJ hebben gewenst,, dat deze ghetto-bewoners en ghetto-bestuurders werden doodgemarteld en vergast? En zou alleen reeds dit stuk geschiedenis de houding van mensen niet van poppen niet grondig wijzigen? Maar dit alles ligt ten dele nog dieper. Meijer f op zijn geschrift uit het milieu van de Cheroetenoe-mensen. Vertegenwoordigde deze Cheroetenoe-groep niet de opstand van de jonge generatie tegen de oudere; van de zoons tegen de ouders? En was hierin in wezen geen grote ambivalentie aanwezig? Was de taak en het affect der z.g. radicalen geen tegenkant van hun liefdevolle gebondenheid en veroorzaakte hun liefde niet hun affecten? Men behoeft heus niet met constructies als Oedipuscomplex e.a. te opereren om dit in te zien. En Meijer is een der zonen die is overgebleven; een opstandige zoon die zelfs „de kille wilde drillen". Spreekt nu en onder de omstandigheden van heden een zekere nostalgie met geheel van zelf en is die niet een onmisbaar element in de psyche van de volledige Jood die de ondergang heeft overleefd? En zo een volledige Jood IS onze auteur, dat de loutering die van de smart uitgaat zelfs zijn affecten het zwijgen oplegt en hij een warme levende en wetenschappelijke beschouwing van het ondergegane voorgeslacht op papier weet te brenbegaafde en gevoelvolle zoon, die een Kaddisj heeft gecomponeerd; op de dag van zijn wetenschappelijke bevordering heeft hij slechts woorden kunnen vinden die de gevallenen herdachten, en die onderwerpmg en berusting inhielden en begrip tevens. Maar Meijer bedenke, dat de kinderen slechts de jaartijd herdenken met een kaddisj en de kleinkinderen reeds met meer —tenzij zij min of meer toevallig in een minjan opgenomen zijn.

En zo schijnt het zeker, dat het onderzoek dat Meijer begonnen is hier te lande geen school zal maken, in een beperkt aantal jaren om Jn, liefst niet in het Nederlands geschreven, de grondslag te he pen vorinen van een historiografie gecenahseerd te Jeruzalem met als onderwerp ongeveer: ondergang der Joodse gemeenschappen in West-Europa tussen 1850 en 1950. Maar de auteurs van dan zullen geen Kaddisj meer componeren. ZIJ zullen matsewoth ontcijferen en met min of meer geslaagde conjecturen leemten aanvullen Daarom past het geschrift van Meijer en zijn geschriften welk“ nog te verwachten zijn, precies in Le Jd en verdienen ZIJ behouden te blijven voor de komende.

De eigenlijke doelstelling van de studie wordt op Tkk geformuleerd: „Ook in Nederland hebben deze late eeuw-stemmingen (onze auteur bemnm van het fin de siècle omstreeks 1900) zich duidelijk gemanifesteerd onze taak is het dit aanwijsbaar te maken voor Joden." In deze taak is Meijer uitstekend geslaagd en als wij ons nog enige opmerkingen hieromtrent veroorloven dan IS dit het gevolg van de fascinerende wijze, waarop de jonge docent zijn gehoor aan het denken heeft gezet.

In de eerste plaats willen wij iets opmerken over zijn visie op het anti-semitisme in de arbeidersbeweqina voor, tijdens, van en na Marx. Het bestaan er van heeft hij scherp onderkend; over de verklaring van een ander kan men van mening verschillen. Meijer zocht de verklaring van dit soms niet-virulente antisemitisme in de in die tijd gebruikelijke identificatie van Kapitalist-woekerjood (p.p. 20-21).

Het wil mij voorkomen, dat Meijer hier iets voor oorzaak aanziet, dat niet meer dan uiting is. Wil men dieper graven dan dient men te onderzoeken hoe het antisemitisme steeds aanwezig bij de Joodse minderheidspositie zijn weg baant in de maatschappij. Zijn paden gaan door de kerken, de klassen, de partijen, de nationaliteiten en bijna iedere andere' sociale groepering. En op zijn zwerftochten ontvangt het iets van iedere groep, die het door trekt, en deelt het aan ieder van deze groepen iets mede. Zo is er ook een antisemitisme dat gegroeid is in de kringen van de kleine bourgeoisie en door de kleinburgers is medegebracht in de arbeidersbeweging. Het zou de moeite lonen om deze materie eens tot de bodem te onderzoeken.

Bij het lezen van de bespreking van (Je proletarische assimilatie hebben wij ons afgevraagd waarom de amorphe figuur van Alexander Cohen wel is opgenomen en Sam Pothuis— een nog tragischer figuur dan Joppe Loopuit geen plaats heeft gevonden. De antisemiet Barbarossa (C. A. Schröder) weggelopen uit de arbeidersbeweging en een broodwinning gevonden hebbende bij de Telegraaf voerde hem in zijn „Dagboek van een Amsterdammer" regelmatig ten tonele als de heer Potwie. Een prachtig voorbeeld van Juedischer Selbsthass, geraffineerd aangevoeld en overgenomen door een antisemitische niet-Joodse scribent. En Pothuis bouwde in ongestoorde rust verdere heilsverwachtingen op ~Morgenrood". Weinig vermoedende dat ook voor zijn heilstaat de Götterdammerung nabij was! Hoe interessant moet het voor de historicus zijii eens te trachten uit te vinden hoeveel zelfbedrog en verdringing bij deze figuren aanwezig was. Tijdgenoten kennen zeker uitingen die hierop wijzen! Laten wij hier eindigen: de schrijver en het Nederlandse Jodendom wensen wij geluk met dit geschrift. Prof. Dr S. KLEEREKOPER. 1 1

<jodenschemering Jaap Meijer verwarde in zijn Openbare Les bij het aanhalen van het citaat: „Zijn hand tegen alles en de hand van ieder tegen hem” de figuren van Ismael en Esau.

Helaas! helaas! De schemering der Goden, Schemert ook wel eens, in de Geschiedenis der Joden Wat Ismael, die booswicht, eenmaal heeft misdaan. Dat wrijft nu een historicus de arme Esau aan. AFALPIE KEN.