De negentiende eenw in de disenssie

Naar aanleiding van „Tussen Götterdammerung en Morgenrood Openbare les op 30-10-'5l uitgesproken door Dr J. Meijer bij de opening van zijn colleges als Privaat Docent in de Geschiedenis van de Joden in Nederland aan de Universiteit van Amsterdam. Uitgeverij Keesing, Amsterdam.

Deze openbare les omvattende 30 pagina's druks is een bijzondere gelukwens waard. Een gelukwens met het vele, dat hier in een kort bestek is saamgebracht en met het vele, dat blijkens deze program-rede de studenten, die onder het gehoor van Jaap Meijer zullen zitten, nog te wachten staat.

Een serieuse boekbespreking bevat iets meer dan alleen maar applaus en het besproken werk kan er als alle wetenschappelijk werk aanspraak op maken, om, op bepaalde punten critisch te worden geanalyseerd. Niet in het minst door de aansporing tot analyse, die publicaties vermogen op te roepen, werken zij mede aan het voortschrijden der wetenschappelijke ontwikkeling. Wij willen dan ook enkele critisch-analytische

vragen in deze bespreking niet schuwen; wij willen echter voor alles onze positieve bewondering uitspreken voor het vele goede en bijzonder goede dat deze inleidende studie bevat.

Daar is in de eerste plaats het voor de historicus zo belangrijke gevoel van distantie van de stof die hij behandelt; een distantie die er echter nooit toe mag leiden dat menselijke geschiedenis in een zodanig (quasi) objectieve geest wordt behandeld, dat de acteurs uit het drama hun hart en ziel wordt weggenomen en schablones worden vertoond, daar waar menselijk handelen moet worden begrijpelijk gemaakt. Naarmate de geschiedenis, die wordt beschreven, jonger is, is het voldoen aan deze eis moeilijker. Laat ik dan met dankbaarheid mogen erkennen dat onze auteur en redenaar in deze taak meesterlijk is geslaagd. Zijn bedoeling was de decadentie te beschrijven en te analyseren, waaraan de'Nederlandse Joodse liberale bourgeoisie en het proletariaat omstreeks de laatste eeuwwisseling ten prooi gevallen waren. Hij heeft dit gedaan uit de uiterste gezichtshoek van de socialistische Tsionist; en in zijn beschrijving en zijn analyse heeft hij iedere affectieve uiting weten te ver-

(Vervolg van pag. 13) eng nationalisme opgaan, wil het niet een ander „ghettoisme tot gevolg hebben”.

Men ziet, krasse formuleringen en een snijdend oordeel. Laten wij het matigen en zeggen, dat het Zionisme met de oprichting van de Staat nog op het nippertje de laatste trein heeft gehaald. En dat de gevaren, die in elk nationalisme schuilen, ook in óns nationalisme niet geheel denkbeeldig zijn.

Zo komt de schrijver dan tot de stelling, dat de Zionistische ideologie geliquideerd is. En is hiermee de zaak afgelopen? Moet Israël aan zijn lot worden overgelaten? Dat Israël gesteund moet worden, acht S. een vanzellsprekende morele verplichting, een verplichting echter van het Joodse Volk. Ook hier weer die hartstocht voor het smetteloos gedachtesysteem. Het verlenen van steun, hoe dringend noodzakelijk ook, moet en kan niet in deze constructie worden toegelaten. Deze constructie was er, ze was van ons en over ons en als een monument van een grootse doch overwonnen ideeënwereld zal hij ongerept blijven. Moet de Zionistische organisatie in de steunverlening een rol vervullen, dan alleen die ~van de nuttige apparatuur, die zich echter tot de authentieke Zionistische organisatie van eens verhoudt als een skelet tot een levend mens."

Moet het bij deze laatste sinistere formulering blijven? En de schrijver wilde toch behandelen de vernieuwing der ideologie? Dus toch een ideologie? Inderdaad. Maar een ideologie, die gewonnen moet worden uit dat wat nü is, uit ~de nieuwe constellatie”. Wat is deze constellatie? Zij valt te rangschikken in drie orden; Israël, het Joodse Volk in de Golah, en de wereld. Israël moet de wereld (het vreemde) leren zien met de ogen van hen, die onder de vreemden wonen. (De rol van de Golah.) De Jood in de Gola moet Israël eens en voorgoed in zichzelf verwerken (integreren), waardoor in zijn we-

reldburgerschap zijn Joodzijn ~een positieve factor voorstelt.”

Aan de wereld (de vreemden) tenslotte zullen wij vanuit ons Joodzijn de universaliteit van de menselijke geest demonstreren, want wij, zo vervolgt S., zijn bij uitstek degenen, die de duistere machten van traditie, ras, nationaal lot, instinct en intuïtie kennen. En omdat wij ze kennen, zijn wij het, die ze ten voorbeeld aan de wereld, het eerst moeten overwinnen.

Zijn deze taken dan niet groots genoeg, om door de Zionistische Beweging te worden doordacht en verwerkelijkt? Ongetwijfeld! Maar, Zionistische ideologie was anders. Deze nieuwe opdracht moet gedragen worden door een nieuwe visie, een nieuwe ideologie. Dus toch een opdracht, een nieuwe ideologie! Een ideologie, die tot voorwaarde stelt, ~diè waardevolle groepen van de Golah te bewaren, welke vanuit hun bijzondere positie het Joodse Volk op zijn weg naar een normaal bestaan tot voorbeeld kunnen zijn.

Dus geen Kibboets Galoejoth, maar een symbiose van het Joodse zijn onder twee aspecten, het begrensde van Israël en het onbegrensde van de Gola, met als laatste opdracht de creatie van de nieuwe Joodse mens als een ~tegen het ideologisch denken staande figuur". Lezer, ik heb U enkele gedachten trachten te verduidelijken uit een geschrift, dat tot zijn eerste verdienste eerlijkheid, tot zijn tweede een boeiende probleemstelling mag rekenen, een probleemstelling stoelend op een rationalistisch-marxistische maatschappijbeschouwing welke naar mijn mening daarom voor ons zo belangwekkend is, omdat zij het Joodse Zijn centraal stelt voor heden en toekomst. Is het nog Zionistische ideologie? Swelheim zelf antwoordt ontkennend, omdat door het slagen van het Zionisme de ideologie der Beweging is geliquideerd. Thans gaat het volgens hem niet meer om vernieuwing der ideologie, „maar om vernieuwing van ons bestaan.” 1- LEVIJ.