deze velden en installaties, maar ook die in Rusland zelf, waar 70®/o van de olieproductie nog steeds geconcentreerd is in de streek tussen Zwarte en Kaspische Zee. Wij willen hiermede niet zeggen, dat Rusland geen oorlog zal beginnen, of riskeren. Maar dit is o.i. toch wel een aspect, dat bij speculaties over oorlogskansen belicht dient te worden.

In het voorgaande kwamen vrijwel alleen buitenlandse belangen ter sprake. Welke voordelen echter trekken de landen en volken van het Midden-Oosten zelf uit de exploitatie van hun olie door buitenlandse maatschappijen. Natuurlijk betalen deze maatschappijen aanzienlijke royalties en belastingen. Bovendien betalen zij een groot bedrag aan lonen uit en hebben zij heel wat gedaan voor het onderwijs en de sociale ver-

zorging van hun employè's. Maar de royalties en belastingen komen voor het allergrootste deel terecht in de zakken van beperkte leidende kringen, die er tot dusver in het algemeen weinig blijk van hebben gegeven, oprecht te willen streven naar de sociale en economische verheffing van hun volk. Er is ook reden, zich af te vragen, of de maatschappijen wel voldoende gedaan hebben. Dan is er de grillige verdeling van de productie: het is maar een beperkt deel van het Midden-Oosten, waar inderdaad olie wordt geproduceerd en ook de voordelen komen vrijwel alleen dit gebied ten goede. Door verdere uitbreiding van de pijpleidingen en door de bouw van raffinaderijen in landen die zelf geen olie produceren, kunnen de voordelen natuurlijk meer gespreid worden. Maar dit zou een onderdeel moeten vormen van een algemeen plan en daarover willen wij het in een slotartikel hebben.

Illustraties bij het artikel vaa Mr Mommersteeg

Hoe belangrijk het Midden-Oosten is als oliecentrum blijkt wel uit onderstaande kaart. Ruim 40 % van de aangetoonde wereldoliereserves bevinden zich in dit roerige gebied en men mag verwachten, dat dit percentage bij voortgezette exploratie nog belangrijk zal stijgen. Ook de productie neemt van jaar tot jaar toe. In 1920 beliep zij 1,8 millioen metr. ton, in 1938 16 millioen, in 1945 was het productiecijfer ai gegroeid tot 27 millioen. Ondanks politieke spanningen gaven de na-oorlogse jaren een bijna wonderbaarlijke stijging te zien: in 1950 bedroeg de productie n.l. 87,6 millioen ton (16,8 % van de wereldproductie). Perzië alleen al produceerde voor het vertrek der Britten op een basis van ongeveer 30 millioen ton per jaar. Het opmerkelijke is, dat het wegvallen van de Perzische productie voor een groot deel gecompenseerd is door grotere productie in andere velden. Zo produceerde Koeweit in Juli 2.720.500 ton, tegen een maandgemiddelde van 1.823.000 ton in de eerste heift van 1951. Dit betekent intussen niet, dat het verlies van de Perzische oiie als onbelangrijk beschouwd kan worden. Speciaal voor Engeland brengt het zeer ernstige financiële consequenties

De hier afgedrukte grafiek, ontleend aan de Londense OBSERVER van 27 Mei van dit jaar, geeft aan: 1) de bekende oliereserves van de verschillende landen; 2) hun productie in 1950; 3) de inkomsten (royalties en belastingen), die een aantal landen, waar de productie in handen van buitenlanders is (Midden-Oosten en Zuid-Amerika), genieten in shillings per ton. Opmerkelijk is het verschil in wat de explpiterende landen (maatschappijen) betalen, of tot voor kort betaalden, aan de landen, waar de olie wordt aangetroffen. Het is duidelijk, dat de grote discrepantie in deze cijfers, zelfs voor naaste buren als Perzië (10 shilling per ton) en Irak (16 shilling) een voorname reden tot ontevredenheid vormt.

met zich. Wel zgn de verschillende maatschappijen door een tot dusver ongekende mate van samenwerking er in gesiaagd de oliestroom naar de verbruikers gaande te houden.