HET MIDDEN-OOSTEN IN VOGELVLUCHT
IV. Olie
De Heer Mommersteeg vervolgt zijn serie bijdragen
Als men eens een ogenblik stilstaat bij de lichtvaardige wijze, waarop bijna dagelijks over legers wordt geschreven en gesproken over de 80 Atlantische divisies, die er niet zijn en de (zeer reële) 175 Russische, over duikboten, luchtvloten, enz., dan vraagt men zich onwillekeurig af, of vele geachte schrijvers en sprekers zich wel realiseren, wat er zoal vast zit aan het doen functionneren en in stand houden van dergelijke militaire apparaten.
Men zou zo de indruk krijgen, dat er maar op een knop gedrukt behoeft te worden en Wereldoorlog 111 is in volle gang. Wij willen de gevaren, die de huidige internationale situatie met zich brengt, niet bagatelliseren, zeker niet het gevaar van misrekening en vergissing, maar het beloop van de strijd in Korea wijst er, dunkt ons, toch wel op, dat geen der partijen er op het ogenblik bijzonder op gesteld is, de al jaren durende ~koude oorlog” met zijn onvermijdelijk sabelgerinkel en zijn ~abcessen” in Korea, in Malakka en Indo-China verder te doen ontaarden in een totale oorlog.
Het „proefterrein" Korea heeft bovendien weer eens doen zien, wat er al zo nodig is – zelfs bij een strijd op een beperkt terrein om de oorlogsmachinerie te doen lopen en op gang te houden. Men denke maar eens aan de productiecapaciteit, die voor dit doel (en natuurlijk ook voor de onvermijdelijk op het Koreaanse conflict gevolgde algemene herbewapening) moest worden afgezonderd en aan de problemen, die de Koreaanse oorlog heeft meegebracht, wat betreft de olievoorziening.
Realiseren wij ons wel voldoende, dat al die tanks en militaire voertuigen, al die vliegtuigen en schepen, waarvan Mars zich in deze verlichte tijden pleegt te bedienen, voortdurend met olie gevoed moeten worden; dat al dit vervaarlijke wapentuig waardeloos wordt, indien en zodra deze voeding ontbreekt. Wij hebben gezien, welke gevolgen juist het falen op dit punt voor de Duitsers heeft gehad.
Het is slechts een enkel aspect van de moderne oorlog, waarop wij hier nog eens de aandacht vestigen. Het is echter een belangrijk aspect, dat de moeite van het overdenken en dóórdenken ten volle waard is.
1900 1920 1938 1945 1950 Ver. Staten .... 8,6 61,1 164,1 231,5 270,0 Mexico 22,7 5,5 6,1 10,6 Caraïbisch gebied 0,4 32,5 49,6 85,9 Rusland 11,0 3,5 29,7 19,3 37,6 Eur. (excl. Rusl.) 0,6 1,9 8,0 6,6 8,8 Midden-Oosten ... 1,8 16,1 27,0 87,6 Verre Oosten . . 0,6 3,8 10,0 1,9 12,8 Overige 0,2 0,9 5,7 6,6 9,6 Totaal 21,0 96,1 271,6 348,6 522,9
Het ligt niet in onze bedoeling hiertoe in het bestek van dit artikel een poging te wagen, maar de hier opgeworpen vraag wijst tevens op een der redenen, waarom het Midden-Oosten in de internationale politiek zulk een uiterst belangrijke rol speelt; de olie! Ook zonder deze zo brandbare stof, zou de rol van dit gebied natuurlijk zijn wij wezen daar reeds eerder op. Maar olie is nu eenmaal een primaire energiebron, zowel voor oorlogs- als voor vredesdoeleinden. Een energiebron, waarvoor voorlopig nog geen substituut bestaat, ook al hebben wij de eerste schreden in het ~atoomtijdperk" gezet.
De olie-expert G. M. Lees schreef in 1946 (Royal Central Asian Journal, January): ~Het Midden-Oosten bevat reserves, die het misschien
vooraan plaatsen in de rij der oliegebieden van de wereld. Zijn betekenis zal de komende jaren nog toenemen, naarmate de productiviteit van andere gebieden, met name die van de Verenigde Staten van Amerika, geleidelijk afneemt. Deze grote olierijkdom wordt gedeeld door Perzië, Koeweit, Saoedi-Arabië, Bahrein en Egypte en het is mogelijk, dat in de toekomst nog olie ontdekt wordt in de sjeikdommen van de „Trucial Coast" en van Oman, in Syrië, Palestina en Transjordanië.”
De olie van Perzië en Mesopotam'ië was reeds bekend in de oudheid, maar de moderne exploitatie is eerst betrekkelijk laat ter hand genomen (kort voor het uitbreken van Wereldoorlog I) en aanvankelijk in een betrekkelijk langzaam tempo.
De volgende cijfers geven duidelijk aan, hoezeer sindsdien de productie van ruwe olie (in het gehele Midden-Oosten) is toegenomen, ook in verhouding tot andere productiegebieden (in millioenen metrieke tonnen):
Het aandeel van deze gebieden in "/o van de totale wereldproductie bedroeg in 1950: Verenigde Staten 51,6 ®/o, Mexico 2,0, Caraïbisch gebied 16,4, Rusland 7,2, Europa (excl. Rusl.) 1,7, Midden-Oosfen 16,8, Verre Oosten 2,5, overige 1,8.
Zoals ook uit de hier afgedrukte kaart blijkt, heeft Lees gelijk gekregen: Wat betreft aangetoonde reserves, heeft het Midden-Oosten de V.S. van de eerste plaats verdrongen. Met 32,900 millioen vaten is het thans de rijkste voorraadkamer van de gehele wereld. Men mag verwachten, dat dit getal nog zal groeien, naarmate de exploratie wordt voortgezet. Van bijzonder belang is verder nog het feit,.dat de productiviteit per bron in deze ~jonge" velden veel groter is, dan in de ~ouderen”. Zo produceerden de V.S. in 1949 ruim 1,8 milliard vaten. Dit was evenwel de totale productie van niet minder dan 450.000 bronnen (dagelijkse productie per bron gemiddeld ongeveer 11 vaten), terwijl in het Midden-Oosten niet meer dan 208 bronnen tezamen bijna 513 millioen vaten opleverden (dagelijkse productie per bron ongeveer 5500 vaten).
Meer dan woorden demonstreren deze nuchtere cijfers de betekenis van het Midden-Oosten als oliecentrum. lemand die weinig of niets afweet van dit gebied, zou uit deze cijfers de conclusie kunnen trekken, dat het