Wijze lek arm schaepken aen yheen groen lieyde.

In den Jare vijfthieu hondert

En acht en vijftich claer

Sach men veel volex verwondert

Te Rotterdam, neemt waer

Christenen hadden's in handen

Godt stoort met cracht Cains gheslacht

't Welck sijn volck meynt te verbranden

Een broeder sij voortbrachten

Sijn ooglien waren bedect

Dit doen sij mij met crachten

Heeft hij gheseyt perfect

't Yolck dit hoorde en saghen

Hij was verhuecht vervult met vruecht

Men hoorde hem seer bedaghen.

Sij leyden hem na den stake

Seer ras soo men mocht sien

Sijn ghebet hij daer sprake

Voor den pael op zijn knien

Met zijn hooft neer gheboghen

't "Viel haer te lanck want door bedwanck

Worde hij op ghetoghen.

Vrijmoedich hij hem stelden Aan den paal sonder vrees Hoeseer dat sij hem quelden Gods woort hij haar bewees