Groote eere bewesen heeft mij Ten eerste als ick mijn man troude Ten tweeden als hij Keijser was Maar met ooghen ick noijt aanschouwde Yruecht die in mij niet en verflouwde AIsoo ick doe nu op dit pas.

Goyvaert ter doorwaert gaende Dede op een seer schoon vermaen Tot al die daer waren staende Straffende het schimpich versmaen En sprack weet dat wij niet en sterven Om diefte , moort of ketterijen Maer omdat wij soecken in Gods erven Duer zijnen wille te verwerven E11 zijn woorden ongheveynst belyen.

Den beul sprack wilt van spreken mijen Ofte ick sal u sloppen den mont Goyvaert sprack laet Gode betijen Met mij eenen cleynen stout Betert u, cort is u leven Dit hoorende en broeder sprack Godt die wil u sterekheyt gheveu O Ja sprack hij Godts kracht verheven Duer sijn gheest en wert in ons niet swack

De monnick die wilde spreken Mariken, maer Goyvaert sacli toe En sprack vliet met u loose treken Ghij verleyder van u zijn wij moe,