ook locale verschillen in opheffings-intensiteit daarvoor aansprakelijk kunnen worden gesteld.

Daar echter de erosie van een rivier niet alleen van de weerstandskracht der doorstroomde gesteenten en van het verval (dus van de tektonische omstandigheden), maar ook van de watermassa der rivier afhangt, zoo zullen ook veranderingen in de watermassa, bv. tengevolge van klimaatwijzigingen of veranderingen in het stroomsysteem van de rivier (bv. onthoofdingen) de meander-ontwikkeling sterk kunnen beinvloeden.

Het probleem der dalmeanders is een zeer belangwekkend, maar een zeer moeilijk probleem. Immers in het bovenstaande werden slechts enkele, meer algemeene factoren in verband met het ontstaan en de ontwikkeling der meandervorming besproken, maar wij mogen niet vergeten, dat daarbij de geheele morfologische ontwikkeling van het gebied, waarin de meandervorming plaats heeft, een buitengewoon belangrijke rol speelt en dat men in concreto de meanders van geen enkel dal verklaren mag, zonder daarbij de morfogenese van het geheele gebied te beschouwen.

Er rijzen dan ook nog tal van vragen, waarvan de beantwoording thans nog prematuur schijnt, bv. waarom in de natuur naast elkaar dalen mét en dalen zónder uitgesproken meanders voorkomen, waarom in éénzelfde dal op meandergedeelten meer rechtlijnige stukken volgen. Zonder de geheele morfologische geschiedenis der landstreek volledig te kennen, kan men niet tot een beantwoording van dergelijke vragen komen en eerst door vergelijking van resultaten uit verschillende gebieden zou men tot het opstellen van meer algemeene regels kunnen geraken.

Slechts als werkhypothese moge dan ook nog op het volgende gewezen worden. Wanneer men zich stelt op het standpunt, dat insnijdingsmeanders ontstaan door het vastleggen van vrije meanders, dan kan men zich afvragen: Waar de ontwikkeling van groote, vrije meanders beperkt schijnt tot gebieden met gering verval, kan daar de naaste aanleiding tot de ontwikkeling van zulke meanders in bepaalde gevallen^ mogelijk een tektonische zijn; en ten tweede: zullen steeds bij verjonging van een rivier, alle vrije meanders vastgelegd, geërfd worden, of zullen er bij sterke insnijding (bv. tengevolge van krachtige>_ snelle opheffing) vele misschien reeds in het eerste stadium der insnijding te niet gaan? Het valt namelijk op, dat verschillende meanderdalen, of meandergedeelten van een dal gebonden schijnen aan gebieden, waar door een bepaalde tektonische of petrografische oorzaak de snelle insnijding geremd werd. Immers vaak begrenst een ophef fings-as, die het dal kruist, of een drempel van harder gesteente een meandergedeelte stroomafwaarts. Het eerste schijnt het geval te zijn bij de beroemde groote Ourthe-meanders bezuiden Laroche in de Belgische Ardennen, want deze dalmeanders liggen alle stroomopwaarts van een der opheffings-assen der Ardennen, namelijk de as die gekenmerkt wordt door de hooge oprijzing van het Massief van Saint-Hubert en het Massief van de Baraque de Fraiture, en die in de