opslokken van kleinere meanders wel mogelijk is. Grootere, dat wil zeggen, langere, flauwe rivierkrommingen als in (ax) (vgl. voor het volgende fig. 5) kunnen, zooals gemakkelijk in te zien is, zeer zeker aanleiding geven tot het ontstaan van zwak kronkelende dalen als in (a 2), bv. het dal van den Boven-Neckar bij Mühlen (foto 3) of het Wutach-dal boven de aantappingsknie van Blumberg. Wil men, zooals veelal geschiedt, ook zulke dalen meanderdalen noemen, dan lijkt het toch nog onjuist hier van een ééncyclische ontwikkeling te spreken. Immers bij een ééncyclische ontwikkeling mag men niet van een bestaande rivier als van iets gegevens uitgaan, maar moet men het ontstaan der meanders nagaan bij een rivier, die bezig is te „wor-

Fig. 5. De ontwikkeling van een bochtig dal (a) en van een meanderdal (b).

den . Xu moet men zich daarbij echter wel realiseeren, dat eigenlijk het overgroote aantal rivieren reeds zeer oude vormen zijn, naar den tijd gerekend, waarvan verreweg de meeste een lange levensgeschiedenis, rijk aan lotgevallen en verjongingen, enz., achter den rug hebben ! Eigenlijk zijn er slechts weinig categorieën van werkelijk jonge rivieren; zij, die ontstaan zijn op door het diluviale ijs verlaten vlakten enz., kunnen hier buiten beschouwing blijven, evenals de rivieren, recent ontstaan op een jonge kustvlakte, want bij deze is de dal-insnijding te gering om dalmeanders te kunnen vormen. Zoo blijven slechts de jonge zij- en bronbeken van grootere, reeds lang bestaande rivieren over. Maar de kronkels, die déze beken met veelal sterk verhang bezitten, zijn zoo klein, dat het wel zeer vergankelijke vormen zijn.

Derhalve schijnt het juister ook de ontwikkeling van flauwe rivier-