dik dek van fluvioglaciale zanden aanwezig. Onder de grondmoraine is volgens de gegeven profiellijn overal potklei, in varieerende dikten van 5 m in het Westen, tot 40 m bij Zevenhuizen. Deze potklei rust op vroegfluvioglaciale zanden, afgezet voor de komst van het landijs. Kr.

Geologische kaart van Nederland. Blad Willemstad (43 IV) en Geertruidenberg (44 III en IV). Opname Rijks Geologische Dienst (Geol. Stichting). Schaal 1 : 50.000. Verschenen 1938. Kwartblad 44 IV in 1937.

Deze drie kwartbladen grenzen aan elkaar, dat van Geertruidenberg is het laatste van het blad. De geologische opname is van dr. Reinhold en ir. Burck (het gedeelte van Overflakkee, dat nog op blad 43 IV ligt). Aan beide zijden van het Hollandsch Diep en het Volkerak is alleen Holoceen aanwezig, dat bezuiden genoemde wateren bijna overal een groote breedte heeft. Van Geertruidenberg tot Baardwijk bestaat dit uit rivierklei, plaatselijk op veen en op een paar plaatsen uit oud-holoceen rivierzand, dat is oppervlakkig omgewerkt laagterras. Bewesten Hooge Zwaluwe is zeeklei en langs de Mark beekbezinking tot even voorbij Zevenbergen, verder stroomaf wordt dit riviertje door zeeklei begeleid. Op verschillende plaatsen ligt onder de zeeklei laagveen en jong zeezand. In het zuidoostelijk gedeelte, bezuiden den lijn Waalwijk —Waspik—Oosterhout — Geertruidenberg — Terheyden —- Standdaarbuiten treedt het Pleistoceen aan den dag, dat in het Oosten bestaat uit hoogterrasafzettingen, waarop laagterras en bewesten Teteringen uit het praeglaciaal, ouder dan het hoogterras. Plaatselijk komt op de pleistoceene afzettingen stuifzand (een zeer groot oppervlak nemen de Drunensche duinen in) en moerasveen voor; bij Rijen liggen er beekbezinkingen op. Het bijgevoegde profiel snijdt even bewesten Geertruidenberg en beoosten Dongen een verschuiving, waarlangs het oostelijk daarvan gelegen gebied is gezakt ten opzichte van het andere. Tot aan die verschuivingen zijn in het Oosten in den ondergrond nog middenterras- en laagterrasafzettingen aanwezig, bewesten daarvan zijn deze weggevoerd. Het oudste Pleistoceen is in boringen zoowel in fluvioglaciale als in mariene facies (het onderste) aangetroffen, beide in groote dikte. Kr.

Jongmans, W. J. en F. H. van Rummelen. De bodem van ZuidLimburg, geologische geschiedenis, mineralen- geologische merkwaardigheden. Uitgave De Torentrans, Zeist 1937.

-. Geschiedenis van den bodem van Zuid-Limburg; verschenen in: 40 jaren spoor en mijnen in Zuid-Limburg 1896—1936 enz., blz. 97—141. Druk Limburgsche Dagblad, Heerlen. 1936.

Het eerste hoofdstuk omvat een beschouwing over de stratigrafie en daarin wordt de meeste aandacht gevestigd op de omstandigheden, welke ten tijde van het Carboon in het gebied