voegd heeft; het berigt toch in het Kort-Terhael (p. 24, vgl. p. 27) is te onbepaald om daar veel staat op te maken. Blaupot ten Cate verhaalt in zijne Geschiedenis van de Loopsgez. in Holland enz., I, p. 3:21 vlg., dat de Friezen en Hoogduitschen, nadat zij zich aaneen gesloten hadden, de Waterlanders verzochten om hun eene belijdenis van hun geloof over te reiken, en dat dezen hun daarop in 1592 eene beknopte confessie aanboden, opgesteld door Hendrik Reyniersz., Hans de Ries, Thomas Albertsz. en Hans Korterolles *). Voorts bezitten wij nog een brief, onderteekend door Hans de Ries, Herman Jansz. en Jan Claesz., van den volgenden inhoud:

//Alsoo wy Waterlansche Broederen binnen Einbden, '/ van herten ons gheneghen vinden om met u luyden ghy // vereenichde, so Vriesche als Overlandtsche Broederen, Ee// nichevt ende vrede op te richten, ter eeren Gods ende // veler menschen stichtinghe, so ist dat wy ten selfden // eynde ons verclaeren als volcht.

//Eerstelijck dat wy alle Artijckulen des Christelijcken //geloofs ter salicheyt noodtwendich, als dieselve uut den n woorde Gods by u luyden gheleert worden, van herten //bestemmen ende aennemen, belydende dat wy ons daer//mede eenich ende vereenicht vinden. Ten anderen wat // der Ghemeynten huyshoudinghe ende regheringhe aengaet, // wy erbieden ende presenteren ons neffens u luyden, Chris//telijck vreedsaem ende onaenstotelijck te houden ende te

') Aan welke bron deze schrijver die mededeeling ontleend heeft, zegt hij niet; in de Vriendel. Aenspraeck toch, waarheen hij verwijst, heb ik vruchteloos gezocht Daar eenig berigt omtrent die belijdenis.