Baarsel hadden 's ochtends nl. duchtig opgespeeld, want onze toch al niet vroolijke stemming was nog meer gedaald toen de prauwen, welke wij den vorigen avond voor de thuisreis besproken hadden, aanvankelijk onvindbaar waren en moedwillig bleken te zijn weggestopt. De pastoor verscheen eenige weken later weer ter plaatse, maar moest eerst verderop naar Oemar — en ziet, ook daar waren bergmenschen pas op bezoek geweest. De pastoor, die er hier evenmin gras over wilde laten groeien, ontzag zich niet op een Zondagnacht om 12 uur den tocht aan te vangen. Hij roeide de Taperemai op en bevond zich 's ochtends reeds bij de bergen. Dien morgen werd een berg beklommen en daarboven lag de kampong. Met pijl en boog kwamen de bewoners op de bezoekers af, maar het Oemarvolk wist de zaak te sussen. Vrouwen en kinderen waren gevlucht en kwamen ook 's nachts niet terug.
Op de groote schetskaart van N. Guinee (1:1 000000) staat de streek als Pararia aangeduid. Het volk zelf spreekt van Parari. De bewoners mochten al klein zijn, maar zoo klein als men ze achter Poronggo en Mimika gewend was, waren ze niet. De aanwezige elf mannen waren gemiddeld 156,3 cm. Slechts 2 maten onder de 150 (resp. 147,2 en 148,3), 4 maten tusschen 150 en 155, 1 was 156,2 en 4 waren boven de 160; (resp. 161,1, 162, 162,9 en 168,6 cm). Van dwergen was hier zeker geen sprake. De 3 achtergebleven vrouwen van het kamponghoofd waren gemiddeld 151,6 cm. Bovendien waren er twee mannen, die zeiden uit het noorden te komen (Pania); hun lengte was 162,6 en 165,5 cra> derhalve niet verschillend van die der kustbevolking. Dat de pastoor hier niet bij de eigenlijke bergbewoners was aangeland, bleek verder uit het gemis van het kenmerkend attribuut, de lange dunne opstaande kalebas als peniskoker. De mannen hadden een gevlochten netje voor den penis, de vrouwen droegen het gebruikelijke touwtjestenue, de koordjes echter niet
als bij het bekende lampekapmodel vrij afhangend, zooals wij dat vroeger bij de Timorini aan de noordzijde van den centralen kam hadden aangetroffen, maar voor een deel tusschen de beenen doorgetrokken
I = slaapvertrek mannen. ? ™°r het 0Ven'Se g^landevormig langs 2= afzonderlijke vrouwenvertrekken. de bultenzljde der naar achter ge-
3 = dagverblijf voor mannen haald om daar te worden aangeknoopt, en vrouwen. We hebben hier dus volkomen de dracht
De streepjes geven de deuren aan. van het Jabivolk, dat juist op deze hoogte
aan de noordzijde van den centralen kam woont (pastoor Tillemans verwijst in zijn brief naar photo 85, 88 en 89 °P Pagina 200 van het Verslag van de Militaire Exploratie 1907—1915).
De kampong bestond uit twee huizen, waarvan bovenstaande teekening de indeeling aangeeft. De huizen staan niet in een dal, maar hoog op den berg met prachtig uitzicht over de kustvlakte. De afstand tot de kust was gering, in een halven dag was pastoor Tillemans weer aan de kust terug.