worden door een index, waarin de hoogte van den hersenschedel tot uiting komt; uit dezen index blijkt dat de schedel overeen komt met dien van de Neandertalmenschen, en een hoogeren trap inneemt dan de Pithecanthropus en de Sinanthropus.
Deze nieuwe Java-schedel vertoont verder meer overeenkomst met dien van het Australische ras dan met dien van de tegenwoordige bevolking van Java; vooral met den bouw van het achterhoofd is dit het geval.
Aangezien de schedel afwijkt van alle tot nog toe bekende, is de menschengroep, van wie deze schedels afkomstig zijn, genoemd Homo (javanthropus) soloensis, naar de Solo-rivier op Java.
De Javanthropus blijkt dus vrijwel op een zelfde ontwikkelingsstadium gestaan te hebben als de Neandertalers, waarvan het eerste exemplaar juist 75 jaar geleden werd gevonden. Houdt men daarbij nog in 't oog dat beide vermoedelijk in hetzelfde tijdperk geleefd hebben en nagenoeg eikaars antipoden waren, dan blijkt wel van hoeveel belang deze vondst is.
Een van de interessante problemen, die zich door het vinden van dezen schedel voordoet, is die van het ontstaan en de verspreiding van den mensch op aarde. Vroeger, toen uitsluitend uit Europa vondsten van primitieve menschen bekend waren, meende men dat de mensch daar zijn oorsprong had, maar toen een paar jaar geleden in China in ouddiluviale afzettingen de Sinanthropus gevonden werd, moest deze meening opgegeven worden. De vondst van de Sinanthropus scheen een bevestiging te zijn van de meening van den amerikaanschen palaeontoloog Osborn, dat de stamvader van den mensch in centraal-Azië gezocht moet worden. Dit was ook een van de motieven voor de uitzending van de Amerikaansche expedities, die eenige jaren achtereen in de Gobi-woestijn hebben gewerkt en die wel is waar een schitterende collectie fossielen bijeengebracht hebben, maar geen menschelijke resten hebben aangetroffen. Nu van Oost-Azië bekend zijn geworden de Pithecanthropus (Java), Sinanthropus (China), Javanthropus (Java) blijkt dat zoowel in West-Europa als in Oost-Azië twee parallelle ontwikkelingen van het menschelijk geslacht hebben plaats gehad; van waar deze zijn uitgegaan ligt nog geheel in het duister.
Deze nieuwe vondst wijst erop, dat de door den Geologischen Dienst tijdens de nieuwe opname met geringe kosten uit te voeren verdere naspormgën naar fossiele menschelijke resten, de voortzetting dus van het 40 jaar geleden op initiatief van prof. Eug. Dubois begonnen onderzoek, tot zeer belangrijke resultaten voor de geschiedenis van de ontwikkeling van den mensch kan voeren.