EEN NIEUWE FOSSIELE MENSCH VAN JAVA
DOOR
IR W. F. F. OPPENOORTH
(Met 2 schetskaartjes en 2 afbeeldingen)
Onder de palaeontologische vondsten, die de algemeene publieke aandacht trekken, behooren wel in de eerste plaats die van menschelijke overblijfselen uit een praehistorischen tijd, die gewoonlijk met den naam van Diluvium aangeduid wordt. De eerste belangrijke vondst — die tot veel critiek aanleiding gaf—geschiedde in 1856 in het Neanderdal nabij Düsseldorf, alwaar een menschelijk schedeldak gevonden werd van zeer afwijkenden vorm, zoodanig dat het door geleerden van naam als een ziekelijke afwijking werd beschouwd. Nog scherper was de critiek toen Dubois bij een, door de Indische Regeering onder leiding van het Mijnwezen, doelbewust ingesteld onderzoek in 1891/92 te Trinil de zgn. Pithecanthropus erectus, rechtopgaande aapmensch, vond. Een hevige strijd ontbrandde over allerlei vraagpunten, die zich aan deze ontdekking vastknoopten. Sindsdien zijn verschillende nieuwere vondsten gedaan, zoodat thans eenigermate een idee verkregen is van de praehistorische voorgangers van den mensch. Toch is het totale aantal nog betrekkelijk gering en levert nagenoeg iedere nieuwe vondst ook nieuwe gezichtspunten voor de ontwikkeling van het menschelijk geslacht.
Toen dan ook in de tweede helft van 1926 bekend werd, dat dr. Heberlein uit Soerabaja een tweeden Pithecanthropusschedel verkregen had, verwekte dit over de geheele wereld, en vooral in Amerika, waar men kort te voren erover gedacht had een palaeontologische expeditie naar Java uit te rusten, buitengewone belangstelling. Helaas bleek de vondst niets anders te zijn dan het bovendeel van het gewricht van een voorpoot van een olifant, een stuk been dat eenigszins doet denken aan het bovendeel van een menschelijken schedel.
Een van de belangrijkste factoren bij iedere vondst is de geologische ouderdom van de lagen, waarin de bestanddeelen gevonden worden, tenzij blijkt dat men te doen heeft met een graf en dan schiet de geologie te kort, en moet de praehistoricus op grond van meebegraven cultuurvoorwerpen een oordeel vellen.