Koperberg, Mej. E. J. Jungtertiare und quartare Mollusken von Timor, Dissertatie Amsterdam 1931, 165 blz. met 3 pl., Jaarb. v. h. Mijnwezen in Ned. Indië, 59ste jaarg. 1930. Verhandelingen I.

In deze vrij lijvige studie zijn de resultaten neergelegd van een onderzoek van de door de expeditie onder leiding van wijlen Prof. Jonker op Timor verzamelde jongtertiaire en kwartaire mollusken. Alleen de Pleurotomidae en enkele kleine soorten zullen in een volgend deel worden behandeld. Bij het doorlezen valt dadelijk op hoeveel rijker de gastropoden vertegenwoordigd zijn dan de lamellibranchiaten. Van de eerste zijn 23 families aanwezig, van de andere slechts 10. Het aantal exemplaren van eene soort is behoudens enkele uitzonderingen zooals bij een enkele soort van Conus, Ra?iella, Mitra, Eutritonium, een enkele Dentalium etc. eveneens gering. Vele reeds bekende soorten zijn aangetroffen en verschillende nieuwe species en subspecies zijn in dit werk beschreven.

In het laatste gedeelte is in eene tabel overzichtelijk aangegeven hoeveel van de mollusken, die voor stratigraphische doeleinden het geschiktst waren, op de verschillende vindplaatsen zijn aangetroffen en hoeveel daarvan bekend zijn uit de resp. tertiaire en kwartaire formaties. In eene andere tabel wordt het aantal subspecifisch verwante soorten vermeld. Hieruit en uit de beschrijving van de vindplaatsen blijkt, dat de schelpen van vindpl. 6 (Nonö Fatoe Fekoe, gemengd met Toi Oesapi Soka) waarschijnlijk tot het Midden Jong Mioceen behooren met 25% recente soorten,

die van vindpl. 5 (Toi Oesapi Soka gemengd met Nönó Fatoe Fekoe) tot het Bovenste Mioceen of tot het Onderste Plioceen met 44,1% recente soorten. Die van vindplaats 2 tusschen Niki Niki en Horst Pené behooren tot het Oud Plioceen met 43.2% recente soorten, die van vindpl. 1 (Clypeaster-blok van Noil Boenoe) eveneens maar met 50% recent en die van vindpl. 4 (omgeving van Niki Niki) tot het Jong Plioceen met 52°/0. Tot het jong Plioceen of oudste Pleistoceen behooren die van vindpl. 3 (tusschen Lomea en Atamboemboea) met 85,5°/0 recente soorten. Het materiaal van 4 van deze vindplaatsen bleek overeen te stemmen met dat van eenige vindpl. uit de collectie Molengraaff en Wanner, welke door Tesch zijn bewerkt. De afzettingen moeten blijkens de resultaten van het onderzoek meest in niet groote diepte zijn gevormd, en soms niet ver uit de kust. Dat van vindpl. 6 is blijkbaar op iets grootere diepte afgezet, n.1. op 250—300 M. en dat van vindpl. 5 ver van de kust.

Kr.

Pannekoek van Rheden, J. J., Map of the prepleistocene subsoil of South-Limburg (the Netherlands). Compte Rendu XV internat. Geol. Gongr. South Africa 1929, Vol. 2, p. 410—413 with 1 map, 5 sections and 1 stratigraph. table.

Het artikel is eene korte verklaring van de kaart en de daarbij gevoegde profielen. Door de profielen vooral worden bodembewegingen goed geïllustreerd. De kaart is vermoedelijk van wege de drukkosten ongekleurd