Men heeft op de Kei-eilanden met een jong plooiinesgebergte te doen dat zich in Oostwaartsche richting naar het Sahoelplat beweegt.

Aan den opbouw der Tenimber-eilanden namen deel Kwartair, Neogeen, Boven Krijt, Jura, Boven Trias en kristallijnne gesteenten. Men heeft hier met een intensief geplooid gebied te doen. Jamdena schijnt uit een bundel van isoclinaal samengedrukte plooien te bestaan, grootendeels uit neogeene lagen samengesteld, in enkele gevallen met mesozoische kernen. Na gepeneplainiseerd te zijn, onderging het eiland door de jongste plooiing een kantelende beweging, de oostkust werd opgeheven, de westkust verlaagd.

Volgens Brouwer verplaatst zich Jamdena horizontaal in de richting van het Australisch Continent, de plooi der westelijke eilanden daarentegen heeft een intermitteerende naar boven gerichte beweging. De opgeheven koraalterrassen, die deze beweging weerspiegelen, hebben op ieder eiland verschillende hoogten.

G. K.

Steenhuis, J. F. Het geologisch inzicht in de waterleidingen van Nederland. Water, i5de jaargang N°. 16, bl. 153—156 en N°. 17, bl. 163—165.

De schrijver geeft aan de hand der geologische resultaten van een groot aantal onderzoekingen naar water in Nederland een overzicht van den bouw van het Midden-Plioceen (althans in Noord-Brabant) tot het eind van het Pleistoceen. Van de oudere lagen vermeldt hij Krijt als waterleverancier in Zuid-Limburg en Mioceen te Ossendrecht.

Waterboringen in de noordelijke provinciën, in de streek ten oosten van den Gelderschen IJsel en in een deel van Brabant verschaften meer gegevens omtrent het Pleisto-Plioceen. Het fluvio-glaciaal werd beter bekend in „geulen", die in en om de noordelijke pleisto-plioceene afzettingen, om het hoogterras van de Veluwe en westelijk daarvan voorkomen, niet dan wel bedekt door jongere afzettingen o. a. de Eemlagen.

Waterleidingen in het midden en noorden van Limburg en in het gebied van Rijn en Maas leverden gegevens omtrent de jongere rivierterrassen en verder westelijk over deze en jonge pleistoceene mariene afzettingen.

Ten slotte werd meerder inzicht in de jonge duinvorming verkregen door de werkzaamheden voor de watervangen van enkele Zuid-Hollandsche en Zeeuwsche eilanden.

v. d. E.

Feestbundel uitgegeven ter eere van Prof. Dr. K. Martin 1851 — 24 Nov. — 1931. Leidsche Geol. Mededeelingen. Deel 5, 1931, 748 blz.

Bij gelegenheid van zijn 8osten verjaardag werd Prof. Martin dit werk aangeboden als huldeblijk voor het vele door hem op geologisch en palaeontologisch gebied verricht voor Nederlandsch Oost- en West-Indië.

B. G. Escher schetst in de eerste bijdrage den jubilaris als directeur