vastgelegd wordt in hydraulische energie door middel van omhoog gepompt water, uitvoeriger besproken. In het buitenland bestaan reeds tal van dergelijke spaarbekken-krachtwerken (vgl. dit Tijdschr. 1928, p. 190e.v.). Ook in ons Limburg zoude volgens Schr. de aanleg van een dergelijk werk zeer goed mogelijk zijn. Bij zulk een installatie wordt de op uren van geringe belasting overschietende electrische energie gebruikt om uit een laaggelegen meer het water omhoog te pompen in een hooger gelegen bekken; terwijl op de spitsuren dit water weer omlaag kan stroomen, om dan via waterturbine en generator zijn arbeidsvermogen van plaats in electrische energie om te zetten.

Uit een Rapport door dr. Jongmans, directeur v/h Geol. Bureau voor het Nederlandsehe Mijnwezen te Heerlen, aan den Schr. der brochure uitgebracht, volgt, dat het zoowel geografisch als geologisch goed mogelijk is in het Zuiden van Limburg de beide bekkens aan te leggen. Het beneden-meer, dat bij een gem. diepte van 5 m. een inhoud van 5.000.000 m3 water zal hebben, kan worden aangelegd in het Gèuldal. Daartoe is noodig, dat de Geul ten Z. van Mechelen opgestuwd wordt tot 115 m -)- A. P. door een stuwdam ongeveer van Schwelberg tot Kleeberg. Daarbij kan een bekken verkregen worden met een oppervlakte van ongeveer 100 H. A. met zijn zuidelijkste smalle punt tot iets voorbij de lijn PlaatKamerig reikende. Het bovenbekken zou aangelegd kunnen worden boven op het plateau ten Z. W. van Vijlen, in de Vijlener Bosschen, westelijk van de Zeven Wegen ongeveer op de hoogtelijn 240 m. + A. P. Dit meer zou bij een gem. diepte van 5 m. ruim 3.500 000 m.8 water kunnen bevatten. Het grootste hoogteverschil tusschen beide meren bedraagt 135 m., terwijl dagelijks 2 millioen m.8 water tusschen beide bekkens verplaatst zou kunnen worden. De verbinding tusschen de beide bekkens moet door een of meer buisleidingen geschieden; terwijl de eenmalige vulling en eventueele watersuppletie door Geul-water moet geschieden, waarbij de totale vultijd op 120 dagen berekend is. Schr. is op grond van voorloopige beschouwingen van oordeel, dat de aanleg technisch uitvoerbaar is; terwijl, wat de electro-technische mogelijkheid betreft, dit spaarbekken een vermogen kan opwekken, voldoende voor de spitsdekking voor Limburg, Gelderland en Brabant, met dien verstande, dat hierin ook betrokken zijn de Limburgsche mijnen en andere industrieën, die eigen stroomopwekking hebben. Door Schr. worden een 14-tal punten opgesomd, welke bij de economische bestudeering van het vraagstuk overwogen zullen moeten worden^ we noemen hiervan slechts: een mogelijk koppelplan der centralen te St. Geertruidenberg, Zd. Limburg en Nijmegen (Maas-Waalkanaal), de bouw van waterkrachtcentralen, eventueel mogelijk in de Maas en het Julianakanaal, welke dan steeds op hun hoogste belasting kunnen werken (vgl. dit lijdschr. 1928, p. 174 e.v.), de algeheele electriciteitslevering en opwekking in de provincies Brabant, Limburg en Gelderland, de mogelijkheid der electrificatie van spoorwegen in Limburg, Brabant en Gelderland.

De voorzitter der Staatscommissie wees er bij zijn antwoord aan den