zijn, want niet alles kan geteld worden; het belangrijkste voor een deel juist niet. In plaats van een streng-wetenschappelijke beschrijving, zooveel mogelijk door cijfers gestaafd, van alle verhoudingen in industrie en handel, beperkt Uyehara zich vrijwel tot resultaatstatistieken en biedt zoodoende in plaats van het volle leven een skelet. Maar ook daarvan kan nog heel wat geleerd worden al zal het meeste van het hier gebodene onzen lezers wel bekend zijn. Ik beperk mij dus tot enkele opmerkingen.

Het op blz. 3 en 4 aangevoerde lijkt mij niet voldoende om de Meyirevolutie te verklaren; altijd en overal kan men op verschillende misstanden, onregelmatigheden en economische moeilijkheden wijzen, maar er is slechts zelden revolutie. Wel bestond er inderdaad een opvallende analogie tusschen de feodale toestanden in Japan vlak voor de „restauratie" en die in het voor-revolutionnaire Frankrijk.

Dat de wereldoorlog op Japan's industrie een sterk stimuleerenden invloed heeft gehad (18 v.v.) is begrijpelijk en bekend, minder misschien, dat het aandeel van textielproducten in den uitvoer ± 2/s van het geheel bedraagt en dat Europa's beteekenis voor den Japanschen in- en uitvoer daalt, terwijl die van Amerika en Azië stijgt, zoodat deze werelddeelen nu 8o°/0 van den uitvoer absorbeeren en 70% van den invoer leveren (74 en 75).

De handel met Amerika is bijna uitsluitend op de V. St. gericht. Naar dat land exporteert Japan vnl. ruwe zijde, maar voor de industrie-artikelen is (in den min of meer normalen tijd, dat het boek geschreven werd) China de groote afnemer (77) „China is the market for Japanese general goods, in which industries Japan has developed to a great extent". Wanneer wij hierbij dan bedenken, dat deze grootste markt voor Japan door de moeilijkheden in het verre Oosten althans voorloopig grootendeels verloren is, wordt het duidelijk, waardoor de Japansche concurrentie thans op de overige markt zoo sterk wordt gevoeld. Het is trouwens de vraag of China voor Japan's uitvoer niet permanent minder is geworden, want reeds Uyehara klaagt over de geduchte Chineesche concurrentie b. v. in de katoenindustrie (138). De schrijver is daarover ongerust want in Japan „the general public do not abandon the high Standard of living to which they have now grown accustomed" (295). Alles is betrekkelijk; in vgl. met West-Europa is de levensstandaard in Japan nog zeer laag. Gelijk men weet kan Japan bovendien goedkooper produceeren door op groote schaal gebruik te maken van den arbeid van vrouwen, die in uiterst kommerlijke omstandigheden leven. Volgens de gegevens van Uyehara bestaat nog 60 °/0 van de arbeiders in de industrie uit vrouwen. Toch wordt het percentage in de groote fabrieken, die zich meer op qualiteitswaren gaan toeleggen geringer ; het omgekeerde heeft plaats in de handwerknijverheid (46 v.).

Men verwacht licht met het snel-stijgend bevolkingsgetal een tenminste in evenredigheid stijgenden voedselinvoer in dit land met zijn gering percentage aan voor landbouw geschikten bodem; 8/s van den invoer bestaat evenwel uit grondstoffen en halffabrikaten (65) en het is wel zeer