omdat kort geleden, tengevolge van de goudkoorts in die streken, een handelspost gevestigd was, Bergman genaamd, 800 K. M. boven de uitmonding van de Kojoekoek. Om de noodzakelijkheid eener overwintering te vermijden, ging men reeds begin Februari van Skagway op weg, eerst de reis over het ijs van de Joekon makende met hondensleden. Bergman werd den ioden April bereikt; het bleek toen echter noodig, te wachten op het losgaan van het ijs. Hoe dit plaats had, wordt in het rapport der reizigers uitvoerig beschreven. Evenals bij andere rivieren in de poolstreek, begint het „kruien" van de Joekon en haar zijrivieren aldus, dat het ijsdek in het midden aanmerkelijk opgeheven wordt boven de randen, die, naar het oordeel van Schrader, als 't ware vastgehouden worden door de oevers, welke tot op zekere diepte bevroren blijven.
Van Bergman ging de tocht met een stoombootje naar Bettles, 120 K.M. hoogerop gelegen, bij den Ó7sten breedtegraad. Den 3den Juni ging men de John-rivier op, een aanzienlijke bronrivier van de Kojoekoek; deze tocht werd met kano's gemaakt totdat de bron bereikt was, waarna een kilometer of acht ver alles moest gedragen worden, over de waterscheiding heen, naar een oostelijken arm van de Colville, die verder naar de kust afgezakt werd. In gezelschap van Eskimo s ging men daarna langs de kust van de Noordelijke IJszee tot aan Point Barrow, en de reis werd in een open boot voortgezet totdat men het geluk had, den i8(k" September bij de mijnen van Carwin een stoomboot aan te treffen, die de leden der expeditie naar het zuiden terugbracht.
Gedurende den geheelen tocht over land van Bergman werden voortdurend opmetingen en peilingen gedaan, en de streek geologisch nauwkeurig onderzocht. Schrader geeft een overzicht van de uitkomsten van dat werk. De noordelijke helft van Alaska kan in drie gebieden verdeeld worden; van het zuiden uit als volgt: het stroomgebied van de Kojoekoek, de bergstreek in het midden, en de noordelijke kuststrook. Het gebergte kan beschouwd worden als de ware voortzetting van het Rotsgebergte, dat zich westwaarts ombuigt over de grens tusschen het Canadeesche en het Amerikaansche gebied, zoodat het dal en de hoogvlakte van de Joekon ten zuiden daarvan komen te liggen. Naar het westen toe wordt het gebergte gesplitst in twee ketens; de noordelijke loopt uit in de rotsen van kaap Lisburne. De noordelijke strook langs de kust bestaat uit een zacht golvend terrein, dat zich eenerzijds bij het gebergte aansluit en eindigt in een bijna vlakke toendra. Het gebergte, door Schrader in navolging van Allen het Endicott-gebergte genoemd, is een vrij steile keten die tot ongeveer 2000 meters oprijst, en het voorkomen heeft van een uiteengevallen vroegere hoogvlakte; naar het noorden toe daalt het steiler af dan naar het zuiden. Het gebied van de Kojoekoek schijnt uit