het schilderachtige gebergte dat den oostelijken rand van de „groote spleet , en dwars door het dal van de Njawarongo naar Nianza, de residentie van koning Msinga van Roeanda, een der weinig overgebleven Afrikaansche potentaten die nog bijna niet in aanraking gekomen is met Europeanen (ofschoon hij de vreemdelingen niet ongunstig gezind schijnt). De koning behoort tot de Watoesi s, den uit het noorden gekomen stam van krachtigen lichaamsbouw, die in deze streek de oorspronkelijke bevolking heeft onderworpen. Uit Nianza trok Parish en zijn metgezel v. Beringe, een ander Duitsch officier, naar het noorden; zij gingen de Njawarongo over dicht bij het punt waar de rivier door v. Götzen overgetrokken werd, en vervolgens de Mkoenga stroomopwaarts. De Mkoenga is een even belangrijke rivier als de Njawarongo, en het dal vorrnt de rechtstreeksche voorzetting van dat van laatstgenoemden stroom; daar de Mkoenga slechts een is uit verscheiden soortgelijke bronrivieren, geeft dit een denkbeeld van de groote watermassa welke van deze berghellingen in de Kagera afvloeit en Victoria Njanza helpt vullen. De vallei, die een bijzonder schoon natuurtafereel moet opleveren, werd door de reizigers gevolgd tot aan de met elkaar in verbinding staande nieren Roehondo en Mwoeleroe; 't laatstgenoemde wordt door hooge bergen omsloten en is prachtig gelegen. Men had hier het gezicht op de Kiroengavulkanen; de reizigers gingen een eindweegs het gebergte op, alvorens naar het Kiwoe terug te keeren. Opmerkelijk is, dat zij op deze reis in het hart van Afrika voortdurend te lijden hadden van de koude.

In weerwil van zijn steeds verergerenden gezondheidtoestand maakte v. Parish nog een tweeden tocht die langs een anderen en gemakkelijker weg van het Kiwoe-meer naar Msinga's hoofdstad leidde, en vervolgens naar den Duitschen zendingspost Isawi. De terugweg voerde door een bijna onbekende streek, met een zeer mooie natuur maar moeilijk te bereizen, naar het zuidelijke uiteinde van het Kiwoe-meer.

Alaska. Wat men van de noordelijke helft van Alaska wist, berustte tot dusver in hoofdzaak op de uitkomsten der reizen van luitenant Howard in r886 en J. H. Turner in 1890, maar de eerste tocht waarbij geregeld opmetingen verricht konden worden, is in 1901 afgelegd door W. J. Peters en F. C. Schrader, uitgezonden door het Geologische bureau van de Vereenigde Staten. Voor het eerst is nu tevens een betrouwbaar overzicht te geven van de aardrijkskundige karaktertrekken der streek ten noorden van de Joekon.

In 1S99 was een vermoedelijk bruikbare weg gevonden van den bovenloop der Kojoekoek (de voornaamste noordelijke zijrivier van de Joekon) en de noordkust; de reizigers besloten dien weg in te slaan, vooral ook