75° M. De zone van een hoogte van meer dan 2000 meters omvat hoofdzakelijk twee gebieden: dat de Monte Rosa en den Finsteraarhorn, en van de Engadin, in het verre oosten. Het Mont Blanc-gebied bereikt gemiddeld geen 2500 M. De gemiddelde verheffing der drie groote afdeelmgen: Alpen, Midden-gebied en Jura, is onderscheidelijk 1655, 570 en 744 M. De Jura valt veel steiler naar het Midden-gebied af dan de Alpen.

Oude rivierbeddingen bij Weenen. Dr. T. Schaffer heeft eenige jaren geleden de aandacht gevestigd, in de verslagen van het Aardrijkskundig Genootschap te Weenen, op grintafzettingen die langs de hoogten in den omtrek van die stad voorkomen, en welker ware karakter nog niet vastgesteld was. Hij heeft dat onderwerp nader bestudeerd, en gevonden dat deze verschijnselen, ook elders in Europa en langs de noordkust van Afrika voorkomende, van groot belang zijn, in hun onderling verband, voor de geschiedenis van de wijzigingen in den physischen toestand van deze geheele streek.

Ook Prof. de Lamotlie heeft dergelijke studiën gemaakt, van den Rijn, de Moezel, de Rhöne, en in Algerie, en daarbij opgemerkt dat er een merkwaardige overeenstemming bestaan tusschen de hoogten waarop deze grintafzettingen voorkomen in veruiteengelegen streken. Er moet dus een verband zijn tusschen de wijze van hun ontstaan. Ook de grint-terrassen is het dat van de Sereth, in Roemenie, vertoonen overeenkomst met de Oostenrijksche, en alles schijnt steun te geven aan Lamothe's gevolgtrekking, dat wij hier te doen hebben met de gevolgen van wijzigingen in den waterstand van de Middellandsche zee, welke op hun beurt de gesteldheid der rivieren in de aangrenzende landstreken gewijzigd hebben.

Schafer en Lamothe zetten dit onderzoek voort, dat nog veel belooft voor de toekomst.

De naam van den hoogsten berg. In het Novembernummer van Petermann's Mitteilungen wordt nog eens de oude strijdvraag over den naam van den hoogsten berg op aarde te berde gebracht. In het jaar 1856 stelde de toenmalige chef van den topographischen dienst A. Waugh voor, om den hoogsten Himalayatop, voor welken geen inheemsche naam te vinden was, naar zijnen voorganger Mount Everest te noemen. Toen een jaar later Hermann Schlagintweit Nepal bereisde, meende hij in den sneeuwtop „Gaunsankar" den Everest gevonden te hebben en sedert dien is deze naam meer en meer in de niet-Engelsche litteratuur ingeburgerd. In 1886 spraken voor het eerst de Engelsche officieren Walker, Tennant en Tanner twijfel uit aan de identiteit van Gaurisankar en Everest en sedert is deze strijdvraag dikwijls aan de orde geweest.