In de 17de aflevering van Teysmannia geeft Dr. Tromp de Haas te Buitenzorg het vervolg op zijn artikel over caoutchouc, waarvan in de voorlaatste aflevering van dit tijdschrift een overzicht is gegeven.

Het caoutchouc is een bestanddeel van het melksap, dat bij sommige planten wordt aar. getroffen in speciale melksapvaten of melksapcellen in den bast, het merg en de bladeren dier planten.

Nevens caoutchouc bevat dit melksap nog water, zouten, eiwitstoften, harsen, kleurstoffen, koolhydraten en andere stoffen. Het melksap is zelfs in een en dezelfde plant niet altijd en overal van dezelfde hoedanigheid. Dat van Ficus elastica, afkomstig uit den stam, bevat meer caoutchouc, dan dat uit den bladsteel. Het soortelijk gewicht schommelt tusschen 0-957_0.990. Het melksap van het laagste soortelijk gewicht bevat het meeste caoutchouc. Verder is het caoutchouc-gehalte afhankelijk van de soort, het individu, het plantendeel, waaruit het afkomstig is, den bodem en 't klimaat en vooral van den vochtigheidstoestand van den grond.

Het caoutchouc-gehalte van Hevea Brasiliensis kan tot 15°/0 verschillen al naar gelang de boom, waarvan het melksap afkomstig is, in een droge dan wel natte periode is getapt geworden.

Men vindt dan ook opgegeven, dat het caoutchouc-gehalte van 6 44°/o

kan varieeren.

Het gehalte aan de andere vaste stoffen in het melksap, als: harsen, eiwitstoffen, koolhydraten, zouten, enz. is uit den aard van de zaak dan evenmin een constant getal. Zoo blijkt het harsgehalte bij het product van Ficus elastica in hooge mate afhankelijk te zijn van den leeftijd der boomen.

Bevat het product van 3-jarige boomen =fc 36°/0 hars, dan is dat b. v.

van 9-jarige boomen slechts ± 60/0.

Adriani, een van de eerste onderzoekers van gutta-percha en caoutchouc, deelde mee, dat het melksap bij microscopisch onderzoek bleek te bestaan uit een waterhelder vocht, waarin een zeer groot aantal sterk lichtbrekende bolletjes drijven. Hij hield die bolletjes voor caoutchouc, doch dit laatste is niet lang geleden, door Preyer en Weber bestreden geworden.

Preyer zag, dat de inhoud dier bolletjes vloeibaar was en dat elk bolletje omgeven was door een dun vliesje van eiwitachtigen aard. Dit vliesje belet het samenvloeien dier bolletjes. Na toevoeging van zwavelkoolstof barsten zij uiteen en de vliesjes blijven dan terug.

Weber is van oordeel, dat de bolletjes niet vrij in de vloeistof zweven, doch kettingsgewijs of in klompjes met elkander vereenigd zijn.

Opvallend is nu volgens Weber het verschijnsel, dat het met water verdunde melksap, bij verwarming, eene homogene, klompjes-vrije massa wordt.