Veengronden, treft men slechts hier en daar in Indie aan, in groote uitgestrektheden echter in de laaglanden aan de oostkust van Sumatra. Moerassen daarentegen vindt men op verschillende eilanden van den Archipel langs de kusten, terwijl men hier en daar nog koraalvormingen aantreft.

De kenmerkende eigenschappen der verschillende grondsoorten: klei zand, humus, veen en kalkgronden vinden thans bespreking, terwijl de schrijver een beknopt maar duidelijk overzicht geeft van die chemische stoffen in den bouwgrond, welke ook geregeld in de planten voorkomen en nimmer geheel mogen ontbreken: kalk, kali, natron, magnesia, ijzer, stikstof, chloor, phosphorzuur, zwavelzuur, koolzuur en kiezelzuur en hare verbindingen.

Hoeveel waarde ook aan een scheikundig onderzoek van den grond kan worden toegekend, het is toch — zegt schrijver — niet in staat een juiste voorstelling van zijne vruchtbaarheid te geven. De genoemde bestanddeelen kunnen overvloedig aanwezig zijn, zonder dat de grond daarom nog bepaald vruchtbaar te noemen is, daar de grondgesteldheid, op haar beurt weer afhankelijk van de grondsoorten en van andere omstandigheden, mede van grooten invloed op deze vruchtbaarheid zijn.

Het scheikundig onderzoek der Indische bouwgronden heeft geleerd, dat de krachtige plantengroei voor een groot deei aan het warme, vochtige klimaat moet worden toegeschreven, doch minder aan hunne hooge vruchtbaarheid: het is dan ook gebleken, dat zij in voedende bestanddeelen achterstaan bij de beste Europeesche gronden, maar ook nimmer zoo arm zijn, als dit bij enkele grondsoorten der gematigde gewesten het geval is.

Het klimaat echter is hier de groote factor, en daar dit zeer verschillend is naar gelang van de hoogte boven zee waarop zich de bouwgronden bevinden, bestaat er een groot verschil tusschen den plantengroei in de laaglanden en in de berglanden.

In de lagere streken - beneden 700 M. - is de grond voor de meeste onzer cultuurgewassen geschikt; in de gematigde streken - de tweede zóne van Junghuhn - kan men nog Javakoffie, thee en kina planten; in de nog hoogere streken, van 1500-2000 M. plant men alleen nog kina' Eindelijk wordt gewezen op de oorzaak van het ontstaan der passaten en op de Oost- en West-moessons en wat hun invloed op den plantengroei betreft, de eerste vergeleken met onzen winter en de andere met den zomer.

Tromp de Haas, Dr. W. A. Onze hedendaagsehe kennis van het caoutchouc en zijn voorkomen in de natuur. Teysmannia 15^ jaargang. Aflevering 7, pag. 405—414.