schil van omstandigheden waarin de moeders der onwettig en wettig geboren kinderen tijdens hun zwangerschap verkeerden. In het laatste 5 tal jaren is de verhouding, bij een totale afneming van het betrekkelijk aantal levenloos aangegevenen, over het algemeen gunstiger geworden, al is de loop der vermindering der verhoudingen niet zonder schommeling. Zij was sedert 1898 resp. ais 1:2.10, 1:1.93, 1:1.78, 1 : 1.70 en 1 : 1.84.

Het aantal onwettig geborenen daalt in verhouding tot het totale aantal geborenen: de vermindering is bij de levend aangegevenen grooter dan bij de levenloos aangegevenen. Gedurende de laatste drie vijfjarige perioden waren de cijfers aldus:

per 100 levend per 100 levenloos per 100

aangegevenen kwa- aangegevenen aangegevenen

men onwettig kwamen onwettig kwamen onwettig

Perioden geborenen. geborenen. geborenen.

1889—1893 3.18 5.71 3>3o

1894—1898 2.87 5.05 2.99

1899—1903 2.47 4.80 2.56

In de statistiek der meerlinggeboorten is eene belangrijke verbetering aangebracht. Deze statistiek was in vroegere jaren nimmer volledig, gevolg van het feit dat de levend aangegeven kinderen in het geboorteregister en de levenloos aangegevenen in het overlijdensregister worden ingeschreven. Worden deze beide registers nu niet, zooals weliswaar in de meerderheid der gemeenten geschiedt, door denzelfden persoon bijgehouden, dan kan het gebeuren en gebeurde het ook, dat bijv. een tweeling-geboorte, waarvan het eene kind als levend en het andere als levenloos moest worden aangegeven, bij den burgerlijken stand heeft gegolden voor twee enkelvoudige geboorten, omdat de aangiften der beide kinderen onafhankelijk van elkander voor verschillende personen geschieden, en dezen laatsten niet was opgedragen te onderzoeken of de aangegevene al dan niet tot eene meerling-geboorte behoorde. Zoo werd soms eene drieling-geboorte, waarvan de kinderen ten deele levenloos ter wereld kwamen, of althans als zoodanig moesten worden aangegeven, beschouwd als een enkelvoudige en een tweeling-geboorte, terwijl een vierling-geboorte nog tot meerdere vergissingen aanleiding kon geven.

Ten einde dergelijke fouten in het vervolg te voorkomen, werd bij de algemeene invoering van de sterftekaarten, bij den aanvang van 1903, op de kaart der levenloos aangegevenen deze vraag gedaan: „behoort het levenloos aangegeven kind tot een enkelvoudige, tot een tweeling-, tot eene drieling- of tot eene vierling-geboorte, en hoeveel kinderen, jongens en meisjes, zijn daarvan levend?"